De Nederlandse Reisopera reist en biedt haar producties aan bij de grote theaters verspreid door het land. Toch zijn die producties niet altijd te zien in Noord-Brabant. In een interview legt directeur Nicolas Mansfield uit hoe dat komt. Geld speelt uiteraard een rol, maar er zijn meer factoren. En Eindhoven is weer in beeld.
door Camiel Hamans
“De Nederlandse Riesopera heeft een spreidingsplicht,’ legt directeur Nicolas Mansfield uit, ‘maar dat betekent niet dat we ook overal te zien en te horen zijn. Jammer genoeg niet.
De grote theaters bieden we onze producties aan, maar de directies en programmeurs zijn vrij ons al dan niet te boeken. Of ze dat doen hangt af van hun eigen beleid en voorkeur, hun financiële mogelijkheden en de eisen die wij aan de theaters moeten stellen. In Tilburg is de orkestbak bijvoorbeeld te klein voor onze producties. Andere theaters hebben weer niet voldoende kleedkamers. In Breda staan dit seizoen twee van onze drie opera’s. De Traviata afgelopen najaar was zo goed als uitverkocht, dertienhonderd man in de grote zaal van het Chassé Theater. En ook onze volgende voorstelling, Wagners Fliegende Holländer zal weer in Breda te zien zijn. En met een prachtig decor! Cees Langeveld heeft alleen de minder bekende Hasse-productie, die we nu uitbrengen, niet afgenomen.”
Parktheater
“’s-Hertogenbosch is door alle verbouwingsperikelen voorlopig afgevallen en in Eindhoven zijn we een paar jaar niet gevraagd. Het contact bleek wat verwaterd, maar naar aanleiding van jouw vraag, heb ik ze gebeld en in maart of april treffen Mons de Goede, de programmeur van het Parktheater, en ik elkaar weer. Voor het komende seizoen is dat te laat, maar in 2019/2020 spelen we vast ook weer in Eindhoven.”
“Jammer genoeg kunnen we onze tournees niet ongelimiteerd uitbreiden. We hebben geen eigen orkest meer, dus zijn we afhankelijk van de beschikbaarheid van een van de regionale orkesten, maar die moeten natuurlijk ook in hun eigen gebied het symfonische repertoire spelen en koren begeleiden. Die zijn dus, net als onze ingehuurde solisten, maar gedurende een beperkte tijd beschikbaar. De lengte van een tournee is daarnaast een financiële zaak. De theaters betalen ons een zogenaamde uitkoopsom of keren een deel van de recette uit – dit heet een voorstelling op basis van partage – maar daarmee zijn de kosten helaas niet gedekt. Op elke voorstelling moeten we zelf duizenden euro’s toeleggen. En op een bepaald moment zegt de begroting dan stop.”
Het gaat overigens heel goed met de Reisopera, meldt Mansfield. Na de kaalslag van Halbe Zijlstra, waarbij het budget van de Reisopera met ongeveer zestig procent gekortwiekt werd, heeft het gezelschap, als ware het een riet dat onder de storm moest buigen, zich weer opgericht. “De afgelopen drie jaar is steeds een van onze voorstellingen uitgeroepen tot de beste van het seizoen. Voor het eerst hebben we structurele subsidie van zowel de provincie Gelderland als Overijssel gekregen. We hebben bovendien ons oude ateliergebouw goed kunnen verkopen en met steun van de gemeente en een incidentele subsidie van de provincie Overijssel kunnen we terecht in de Performance Factory op het oude Polaroid fabrieksterrein te Enschede. Onze kantoren zitten sinds kort in het Wilminktheater, daar vlakbij. Bovendien hebben we een van onze producties naar de VS weten te verkopen. Welke dat is, hou ik nog even voor me, het persbericht is nog niet uit.”
Experimenteren
“Wij hebben in feite twee opdrachtgevers: het Ministerie van OC&W en de Raad voor de Cultuur. De eisen van die twee boven ons gestelden lopen niet parallel. Het Ministerie eist een gezonde bedrijfsvoering, waarmee we een kleine vijfentwintig procent eigen inkomsten moeten vergaren. Dat doe je door volle zalen te trekken, maar ook door bijvoorbeeld een voorstelling aan een ander, buitenlands theater te verhuren. De Raad voor de Cultuur vraagt lef van ons, een artistieke ontwikkeling, wil dat we ook een beetje experimenteren, nieuw repertoire aanboren en het publiek onbekende zaken voorzetten. Dat wringt.”
“Wij hebben middelen voor drie producties per jaar. Dat betekent dat er een per se een kaskraker moet zijn, bij de tweede moet je ook op safe spelen, maar met de derde moet je, gezien de eisen van de Raad voor Cultuur, toch ook nieuwe wegen inslaan. Dat is spannend voor ons, maar soms wel weer te uitdagend voor een schouwburgdirecteur die een zaal heeft waar dertienhonderd mensen in moeten om hem lekker gevuld te krijgen. De Hasse-voorstelling die we nu brengen is zo’n wat gewaagdere productie. Vandaar dat die niet overal te zien valt.”
“Af en toe organiseren theaters waar we niet komen, of met een bepaalde voorstelling niet, busreizen naar Carré, waar we standaard elke voorstelling spelen. Die reizen liepen goed, hetgeen bewijst dat er een behoefte bestaat. In Amsterdam spelen we ook met opzet in Carré en niet meer in de Stadsschouwburg, omdat we willen laten zien dat er voor opera geen drempel hoeft te zijn. Opera is voor gewone mensen en de kaartjes hoeven ook niet honderdvijftig euro te kosten. Wij streven ernaar het publiek ervan te overtuigen dat ook een wat minder bekende titel de moeite waard is. Wat wij willen is dat de geïnteresseerde zodra hij hoort dat de Nederlandse Reisopera een stuk programmeert, ervan overtuigd is dat het goed is, dat het leuk is om daar naartoe te gaan. De Reisopera moet een sterk merk worden: garantie voor kwaliteit.”
© Brabant Cultureel 2018