Met de komst van de basisschool kwam er in 1985 een einde aan de lagere school. Taalkundige, schrijver, acteur, entertainer en herfstkind Wim Daniëls (Aarle-Rixtel 1954) haalt in een boek herinneringen op aan die periode ‘toen bijna alles nog heel anders was’. Maar heimwee naar de lagere school heeft hij niet, en terecht.
door Emmanuel Naaijkens
In de zesde klas van mijn lagere school in Hilvarenbeek was er een kleine groep van bevoorrechte leerlingen die na schooltijd Frans kreeg van de directeur. Dat ging vooral fonetisch. ‘Papa fuums uun piep’ schreef de meester met een krijtje op het zwarte schoolbord. Het leren van Frans – en niet zoals nu Engels – werd gezien als een goede voorbereiding op het lyceum, waartoe wij waren voorbestemd. Zinloos, want in de eerste les op de middelbare school kregen we van de docent Frans te horen dat we alles moesten vergeten wat we op de lagere school geleerd hadden.
Meer lagere scholen gaven Frans aan de betere leerlingen. Op schoolrapporten stond het vak Frans ook al voorgedrukt, schrijft Wim Daniëls in een boek met de eenvoudige titel De lagere school. Daarin haalt hij herinneringen op aan zijn tijd op de Sint Jozef jongensschool (1961-1967) in Aarle-Rixtel, maar ook die van generatiegenoten die hun ervaringen gedeeld hebben via Facebook.
Nostalgisch
Een speciale aanleiding om juist nu met een boek over de lagere school te komen is er niet. De lagere school is 32 jaar geleden met de kleuterschool samengevoegd tot de basisschool en 2017 is dus niet bepaald een jubileumjaar. Daniëls haakt in op een trend om het recente verleden te beschrijven, waarmee wordt voorzien in een kennelijke nostalgische behoefte bij de zogeheten babyboomers. De bestseller De gouden jaren vijftig van Annegreet van Bergen is daarvan een uitgesproken voorbeeld.
En het moet gezegd, als je het boek van Daniëls leest, val je van de ene herkenning in de andere. Het fenomeen ‘herfstkinderen’ bijvoorbeeld. Daniëls is er zo een, want geboren na 1 oktober. Die kinderen moesten, ook al waren ze zes jaar, nog driekwart jaar doorkleuteren voor zij naar ‘de grote school’ mochten. Grappig is de anekdote over een verloskundige die voor een baby die ’s nachts om enkele minuten over twaalf – dus op 1 oktober – werd geboren, 30 september als datum noteerde.
Voor werknemers was van de vrije zaterdag al in 1960 geregeld, maar het onderwijs hobbelde daar enkele jaren later, hier en daar zelfs mokkend, achteraan. Zoals dat gaat in ons polderland, het afschaffen van de zaterdag als schooldag was niet verplicht. Het Stedelijk Gymnasium in Haarlem deed het pas in 2000, meldt Daniëls.
Banvloek
Het zal niet verbazen dat Daniëls gezien zijn achtergrond wat meer inzoomt op het katholieke onderwijs, waar gemengde scholen taboe waren, tenzij het niet anders kon. In 1958 nog sprak het Vaticaan een banvloek uit over scholen voor jongens en meisjes. Met enige verbazing constateert Daniëls dat deze discussie nu weer terug is, maar dan vanuit het idee dat meisjes misschien anders leren dan jongens.
De katholieke kerk had veel invloed op ‘haar’ scholen. In het contract van mijn vader, hoofd ener meisjesschool, stond dat hij elke zondag de H. Mis moest bijwonen, op straffe van ontslag. De kerk bepaalde welke boeken geschikt werden geacht voor kinderen. De leerlingen zamelden ijverig stukken zilverpapier en doppen van melkflessen in voor de missie. Het verhaal was dat die verscheept werden naar de paters en zusters in Afrika. Een raar verhaal eigenlijk, maar wij geloofden het heilig. Daniëls heeft niet kunnen achterhalen wat er echt gebeurde met al dat ‘zilver’. Ook zoiets, het klassikaal biechten en de catechismusles, waren vaste onderdelen van het schoolprogramma. De invloed van de kerk kan niet overschat worden, het basisonderwijs was het laatste bastion van de verzuiling.
Andere onderwerpen die Daniëls de revue laat passeren zijn onder andere de schoolarts, de schooltandarts, trakteren, schoolzwemmen, schoolspelletjes, schoolmelk, schoolplaten, schoolreisjes en schoolfoto’s. De banken hadden vroeger via de lagere school toegang tot hun toekomstige klanten via het schoolsparen. Kinderen namen elke week hun gespaarde geld mee naar school en kregen daarvoor zegeltjes die ze op een kaart plakten. Een volle kaart konden ze bijschrijven op een spaarbankboekje. Het effect zien we decennia later: Nederland heeft een gigantisch spaaroverschot.
Linkshandig
De pedagogiek en didactiek in het lager onderwijs komen als zodanig indirect aan bod in het boek en zitten verweven in andere thema’s. Bijvoorbeeld in het hoofdstukje over straffen. De pedagogische tik (een draai om de oren) was volgens Daniëls tot aan de jaren zeventig heel gewoon. Linkshandige kinderen hadden het niet gemakkelijk in het onderwijs, die ‘afwijking’ werd er soms letterlijk uitgeramd. Zittenblijven kwam vaak voor en was een ook in politiek Den Haag een bron van zorg. Tegenwoordig is doubleren een hoge uitzondering.
Daniëls beschrijft op de hem kenmerkende lichtvoetige wijze en nu en dan met een vleugje ironie het wel en wee van de lagere school. Zeer herkenbaar voor wie in de periode voor 1970 naar de lagere school ging, maar ook informatief voor wie geïnteresseerd is in veranderingen in het onderwijs. Wel blijft wat onderbelicht hoe het onderwijs heeft bijgedragen aan het terugdringen van sociale ongelijkheid, vooral vanaf de jaren zestig. In mijn tijd – en ook in het boek staan daarvan voorbeelden – zaten in de zesde klas de leerlingen verdeeld in een rij met ‘domme’ leerlingen, een rij leerlingen die voorbestemd waren voor de mulo, en een rij voor leerlingen die naar hbs of gymnasium mochten. Die indeling door de onderwijzer was deels gestoeld op vooroordelen. Van jongens uit arbeidersgezinnen stond bij voorbaat vast dat ze wel naar de LTS (lagere technische school) zouden gaan. Met de komst van de Mammoetwet in 1968 werd het zogeheten stapelen mogelijk . Daniëls is daar zelf een voorbeeld van. Na het behalen van zijn mulo diploma stroomde hij op naar hbo en universiteit.
De balans opmakend is er voor Daniëls geen reden om met heimwee terug te kijken op de lagere school, zoals sommigen dat wel doen met de hbs. Er wordt op een doordachtere manier lesgegeven en in veel opzichten is het opvoedkundige klimaat op de basisschool beter dan vroeger op de lagere school, constateert hij. Het grootste verschil is dat de leerkracht van nu aan banden is gelegd door regels, inspecties en invloed van ouders. De speelruimte van de onderwijzer is kleiner. Er is meer stress, voor leerlingen en leerkrachten. Daniëls betreurt dat, ‘maar mijn indruk is dat de voordelen daarvan voor de leerlingen toch groter zijn dan de nadelen’.
Tot slot, Daniëls haakt ook in op een actueel onderwerp dat de gemoederen in het basisonderwijs erg bezighoudt: dat leerkrachten met een hbo-opleiding op een basisschool een aanzienlijk lager salaris hebben dan leraren op een middelbare school met eveneens een hbo-diploma. Curieus en dwaas noemt Daniëls, zelf oud-leraar, dit verschil dat altijd al bestaan heeft. ‘Alsof je op een basisschool een minder soort onderwijs zou geven dan op een middelbare school’. En gelijk heeft hij.
Wim Daniëls, De lagere school. Toen bijna alles nog heel anders was. Amsterdam: Prometheus 2017, 242 pp., ISBN 978-90-446-3450-I, pb., € 19,50.
© Brabant Cultureel 2017