Te jong gestorven en vrijwel vergeten, dat is het lot van de schilder Pieter de Josselin de Jong. Panorama Mesdag zet hem nu in de schijnwerpers en laat zien dat meer waardering op zijn plaats is. De familie De Jong waaruit hij een telg is, stamt uit de Meierij van ’s-Hertogenbosch en bracht naast veel bestuurders en hogere ambtsdragers meerdere kunstenaars en wetenschappers voort.
door Lauran Toorians
In Panorama Mesdag in Den Haag is momenteel een mooie expositie te zien met werk van Pieter de Josselin de Jong (1861-1906) die daar wordt gepresenteerd als een ‘vergeten meester’. Dat klopt, want zijn werk is ten onrechte sterk naar de achtergrond verdwenen. Maar ook als Noordbrabander lijkt hij vergeten. De laatste tentoonstelling met Pieter de Josselin de Jong als hoofdpersoon vond weliswaar plaats in zijn geboorteplaats Sint-Oedenrode, maar dat was in augustus 1985 en dus alweer ruim dertig jaar geleden.
De familie De Jong stamt uit Drunen en bracht al in de zeventiende eeuw bestuurders voort. In 1714 trouwde Gerard de Jong met Johanna Josselin en in 1745 kon hij de heerlijkheid Beek en Donk kopen. Dat leidde tot familietakken met de namen De Jong van Beek en Donk en De Josselin de Jong en in 1831 tot een verheffing in de adel door koning Willem I. Tal van nazaten bekleedden hogere ambtelijke of juridische functies of werden notaris. De vader en grootvader van Pieter de Josselin de Jong – kortheidshalve noem ik hem hier verder Pieter – waren allebei notaris in Sint-Oedenrode geweest, maar vader Daniel pleegde (amper vijfenvijftig jaar oud) zelfmoord toen Pieter twintig was en liet zijn gezin in armoedige omstandigheden achter. Pieter was de oudste van vijf zonen die toch allemaal goed terecht kwamen.
Stipendium
Het talent van Pieter werd al vroeg onderkend. Na de lagere school in Sint-Oedenrode en de HBS in ’s-Hertogenbosch ging hij in diezelfde stad naar de Koninklijke School voor Beeldende Kunsten waar hij een leerling was van de bekende Bossche schilder Piet Slager senior. Vervolgens ging hij met een koninklijk stipendium naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (1878-1881) en daarna naar de École des Beaux-Arts in Parijs. Daar kreeg hij les van Alexandre Cabanel, toen een gevestigde naam in de academische schilderkunst. Pieter sloot zijn opleiding succesvol af in 1883 en kreeg in dat jaar de gouden medaille van koning Willem III, een onderscheiding die wij nu kennen als de jaarlijks uitgereikte Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst.
Hoewel het al vroeg zijn ambitie was om historieschilder te worden en hij zijn opleiding daartoe succesvol had afgerond, was meteen duidelijk dat hij daarmee de kost niet kon verdienen. Pieter vestigde zich in Den Haag en begon als portretschilder. Zijn talent en mogelijk ook zijn familiale connecties brachten hem al snel succes en een clientèle in de hoogste Haagse kringen, inclusief het Koninklijk Huis. Van het geld dat hij verdiende maakte hij reizen in binnen- en buitenland, altijd en overal vergezeld van tekenmateriaal. Zo kwam hij in Londen en Birmingham en andere industriegebieden, maar ook op het platteland van Drenthe en natuurlijk ook in Scheveningen. In 1895 maakte hij een studiereis naar Rome. Hoewel hij van dezelfde generatie was en in dezelfde omgeving werkte, werd hij nooit deel van de Haagse School en dat heeft er wellicht toe bijgedragen dat hij uit de herinnering verdween.
Verzoekschrift
De tentoonstelling in Panorama Mesdag is niet erg groot, maar geeft een goed beeld van Pieters ontwikkeling. Er is werk uit zijn academietijd, met onder meer een olieverfstudie voor en een lithografie naar het schilderij Het verzoekschrift waarmee hij in 1883 in Parijs zijn opleiding afsloot en waarvoor hij koninklijk werd onderscheiden. Bij dit vroege werk hangt nu ook zijn schilderij Drie Scheveningse meisjes dat hij rond 1894 maakte. Toen was hij al een gevestigd kunstenaar. Het schilderijtje in waterverf en witte dekverf op papier oogt als een kleurenfoto en weet door de uitgekiende compositie de blik van de kijker voor langere tijd vast te houden.
De volgende zaal in de tentoonstelling geeft een goed beeld van dat deel van Pieters werk dat wellicht het meest blijvende waarde heeft. Hierin legde hij het moderne leven vast zoals hij dat om zich heen zag, in de stad, in fabrieken en op het platteland. Hij deed dat steeds als waarnemer met een scherp oog voor esthetiek en hoewel dat betrokkenheid bij zijn onderwerpen suggereert, lijkt van sociale bewogenheid geen sprake. Zijn boeren zijn trots onderdeel – en maker – van het landschap en zijn arbeiders stoere mannen in imposante omgevingen. Net als industrieel kunstenaar Herman Heijenbrock (1871-1948) gebruikte hij hierbij graag pastelkrijt waarmee de rode en helgele gloed van vuur en gesmolten metaal zo goed is weer te geven. De vele schetsen die ook in de tentoonstelling aanwezig zijn, laten zien hoe nauwkeurig hij zijn werken componeerde en hoeveel aandacht hij daarbij had voor elk detail.
Twee werken in deze zaal geven een beeld van de verkeersdrukte die de grotere steden ook eind negentiende eeuw al kenden. Op Koetsjes bij Hollands Spoor, Den Haag uit 1886 is het een drukte van belang en zien we gebogen onder zijn ezel, een grote tas en andere materialen een schilder door de regen op een rijtuig toelopen. Je zou er een enigszins spottend zelfportret in kunnen zien, maar we zien de man op de rug en hij is onherkenbaar. Londen: koetsen in de mist uit 1888 toont de beruchte Londense smog in een drukke straat met meerdere sandwichmannen in gevecht met de wind.
Kantoorklerken
In een kleinere zaal zien we opdrachtwerk uit zijn vroege jaren als zelfstandig kunstenaar en illustrator. Kantoorklerken waren toen al net zo spreekwoordelijk als ambtenaren nu en zijn Pennenlikker uit 1884 werd enthousiast ontvangen en in tal van versies gereproduceerd. Een jaar later maakte hij nog een meer anekdotische Pennenlikker als illustratie voor een boek. Het zijn aansprekende werken die ook in digitale tijden hun boodschap niet verliezen. In 1887 tekende hij voor het politiek neutrale tijdschrift Eigen Haard politici uit de Tweede Kamer waarbij hij ook het chaotische verloop van de debatten in beeld bracht. De tekeningen waren niet bedoeld als spotprenten, maar neigen daar soms wel naar. Tot zijn opdrachtwerk hoorden ook Bijbelse voorstellingen die uiteraard goed aansloten bij zijn ambitie historieschilder te worden. Goed werk, maar gelukkig heeft hij het hierbij niet gelaten.
Zijn grote successen beleefde Pieter de Josselin de Jong als portretschilder en aan dat werk is de laatste zaal van de tentoonstelling gewijd. Ruim opgezet, zodat de grote portretten goed tot hun recht komen. Een groot portret van koningin-moeder Emma viel in zo goede aarde dat hij opdracht kreeg om in 1892 ook een postuum portret te maken van de in 1890 overleden koning Willem III. In eerste instantie werd dat een pendant voor het portret van Emma, maar het resultaat beviel zo goed dat Pieter uiteindelijk meerdere versies maakte die hun plaats vonden in verschillende openbare gebouwen. Ook de latere koningin Wilhelmina werd geportretteerd. Zij zou als meisje nog tekenles hebben gehad van Pieter. Veel vrijer van toets is het portret van theaterdiva Theo Mann-Bouwmeester dat Pieter in 1900 schilderde en dat werd aangekocht door Hendrik Mesdag. De twee kunstenaars waren al langer bevriend en Pieter was vanaf het begin lid van de Haagsche Kunstkring en ook van Pulchri Studio waarvan Mesdag de bevlogen voorzitter was.
In 1897 trouwde Pieter met Jeltje Kappeyne van de Copello, burgemeestersdochter en nichtje van Johannes Kappeyne van de Coppello (1822-1895) die van 1877 tot in 1879 minister van Buitenlandse Zaken en minister-president was geweest en die ten tijde van de bruiloft lid was van de Eerste Kamer. In de tentoonstelling is een portret te zien dat Pieter van haar maakte in 1902. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Eskaline (1899-1994), Gisbert (1900-1994), een Sophia Anna (1902) die binnen een jaar overleed en opnieuw een Sophia Anna (1903-1995). In 1904 heeft Pieter zijn kinderen nog in een groepsportret vastgelegd (niet in de expositie). In datzelfde jaar overleed hij, vierenveertig jaar jong en onverwacht aan een maagbloeding.
Hersengymnastiek
Na zijn dood werd een groot deel van de in zijn atelier achtergebleven werken geveild. In de tentoonstelling is in een laatste vitrine een opengeslagen exemplaar van de veilingcatalogus te zien. Daarin is aangetekend wie de kopers waren, en voor welke bedragen. Daaronder bevinden zich ook bevriende kunstenaars en leden van het Koninklijk Huis. Zijn roem heeft Pieter echter nauwelijks overleefd. Onterecht, kunnen we nu vaststellen. Jeltje de Josselin de Jong-Kappeyne van de Copello verhuisde met haar kinderen naar Zwitserland en verdween volledig uit beeld. Zelfs een overlijdensdatum is van haar niet te vinden. Zoon Gisbert de Josselin de Jong vergaarde nog wel wat roem. Hij was enige tijd werkzaam bij achtereenvolgens circus Sarrasani en circus Hagenbeck en werd vervolgens radioverslaggever bij de AVRO. Daar was hij in 1938 de bedenker van de populaire radioquiz Hersengymnastiek. Tijdens de bezetting stapte hij over naar de onder nazibewind opererende Nederlandsche Omroep waarmee zijn leven als verslaggever na 1945 ten einde kwam. Het programma Hersengymnastiek ging na de oorlog nog vele jaren door en werd een begrip.
Ook andere Josselin de Jongs schreven geschiedenis. Pieters broer Rodolph (1868-1958) werd hoogleraar Algemene Pathologie en Pathologische Anatomie in Utrecht en bracht het tot hofarts van koningin Wilhelmina. Rodolphs dochter Kitty de Josseling de Jong (1903-1991) was bestuurslid en secretaris van de Nederlandse PEN-club, vertaalde literatuur uit het Frans, Duits en Engels en publiceerde eigen literair en beschouwend werk waaronder enkele dichtbundels. En ook broer Philippus (1873-1956) drong door in hoge Haagse regionen. Hij werd majoor titulair, adjudant van koningin Wilhelmina en van koningin Juliana.
Een verdere verwant van de familie was de in Oirschot geboren Jan de Josselin de Jong (1858-1939) die als leraar Engels in Leiden terechtkwam. Hij had twee zoons en een kleinzoon die naam maakten in de wetenschap. Zijn oudste zoon Jan Petrus Benjamin de Josselin de Jong (1886-1964) werd conservator in het Rijksmuseum voor Volkenkunde en hoogleraar in de Algemene Volkenkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij werd de grondlegger van de Leidse structuralistische richting in de culturele antropologie, sterk beïnvloed door Franse sociologen als Emile Dürckheim en Marcel Mauss en later de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss en lange tijd toonaangevend in de antropologie. Zijn jongere broer Theodoor Herminus Joannes de Josselin de Jong (1887-1965) werd sinoloog en werkte als secretaris-tolk en ambassaderaad in de Nederlandse legatie in Peking. Diens zoon, Patrick Edward de Josselin de Jong (1922-1999), geboren in Peking, volgde zijn oom op als hoogleraar Culturele Antropologie in Leiden. Ook hij drukte een stevig stempel op de Leidse school van de antropologie en hij maakte internationaal naam als kenner van de volkenkunde van Zuid-Azië – inclusief natuurlijk Indonesië – en de Stille Oceaan. Als Wikipedia enigszins maatgevend is, is duidelijk dat de waardering voor deze mensen internationaal een stuk groter is dan in Nederland.
‘Pieter de Josselin de Jong. Een vergeten meester’ tot en met 11 februari 2018 in Panorama Mesdag, Den Haag.
© Brabant Cultureel 2017
Mooi artikel over een prachtige tentoonstelling. Inderdaad is het lang geleden dat aandacht werd gegeven door middel van een expositie aan deze ‘vergeten kunstenaar’, maar ook weer niet zo lang als hier wordt gesteld. In de maanden juni en juli 2009 heeft het Roois Kultuur Kontakt in Sint-Oedenrode nog de tentoonstelling ‘Pieter de Josselin de Jong – herinneringen aan Sint-Oedenrode en zijn tijd’ georganiseerd met werk uit bezit van de gemeente Sint-Oedenrode (tegenwoordig Meierijstad) zelf en daarnaast ook diverse bruiklenen van Brabantse musea. Ook in de nieuwe gemeente Meierijstad zal binnenkort zijn werk de nodige aandacht krijgen door middel van een tentoonstelling in Museum Jan Heestershuis.
Het ‘overstappen’ van zoon Gisbert de Josselin de Jong van de AVRO naar de onder nazibewind staande Nederlandse Omroep tijdens de oorlog, was meer een geforceerde regeling, wegens de ruime talenkennis. Het beviel hem niet en zodra hij de kans zag, is hij met vrouw en kinderen ondergedoken bij toevallige vrienden in Friesland, aan wie hij me vertelde “zijn leven te danken” te hebben. Tijdens een ontmoeting met een van de leden van deze familie, werd me dit volmondig bevestigd.
Helaas zijn in dit artikel nogal wat slordigheden geslopen. Pieter overlijdt niet in 1904, maar in 1906. Het was ook niet onverwacht: hij leed al zeker 2 jaar aan ernstige maagklachten, waardoor hij aan enkele opdrachten niet tijdig kon voldoen.
In 1905 werd nog een dochter geboren.
Zijn vrouw Jeltje reisde inderdaad naar Zwitserland, maar kwam rond 1913 terug om zich in Haarlem te vestigen en daar een zeer actief leven te leiden in de kunstwereld. Zij overleed daar op 18 juni 1951. Ze overleefde haar man dus ruim 45 jaar !
De drie dochters waren berucht om hun hockeyspel. Twee haalden zelfs het Nederlands Elftal. De oudste dochter bekleedde later vele bestuursfuncties in de hockeywereld – nationaal en internationaal.
Hoe kom ik aan deze kennis ? Gewoon goed zoeken op het internet !
U heeft gelijk wat betreft het jaar van overlijden. Wat betreft de het plotselinge overlijden willen u wijzen op de necrologie die op 10 juni 1906 is verschenen in De Groene Amsterdammer (te vinden op internet). ‘P. De Josselin De Jong, onverwachts en in de kracht van zijn leven, aan een maagkwaal gestorven […]
Beste Emmanuel,
In de journalistiek – ik ben overigens geen journalist – wordt gezegd: één bron is geen bron. Het gaat mij te ver hier mijn afzonderlijke bronnen te behandelen, maar als er interesse voor bestaat, geef ik hierbij de redactie toestemming mijn e-mail-adres aan u door te geven.
Er klopt meer niet, wel is het zo dat het RKK, Roois Kultuur Kontact, in 1985 een tentoonstelling organiseerde, De kinderen van Pieter heb ik daar ontmoet. Inmiddels oud geworden natuurlijk.
Deze expositie is overgenomen door het museum in Assen. Wij hebben destijds behoorlijk aandacht aan hem besteed. Materiaal heb ik nog steeds.