door Kees Hermis
Brief van mijn vader
Zijn handschrift brengt hem aan het woord
ik lees en hoor zijn stem, zijn zinnen
ademhaling
zie hoe hij uit zijn schrijven levend
tevoorschijn klimt, aan tafel zit,
ik tegenover hem
we zetten ons gesprek weer voort
tussen ons in de Bokmafles
de glazen asbak, sigaretten
tientallen jaren na zijn dood
schenkt hij ons nog eens in
en heffen we het glas
alsof het gisteren was praten we bij
zien elkaar in de ogen
zolang ik lees is hij terug
laat ik niet los, houdt het mij vast
een echo in de tijd
Gevonden
Er ligt een gedicht in de tuin
het leeft nog
met hartmassage en beademing
kan het misschien behouden worden
hoelang ligt het daar al
gewond, verfomfaaid, natgeregend
het moet zijn aan komen vliegen
ergens vandaan, op zijn vlucht
het spoor bijster geraakt en
over de kop geland, zich uitgeput
buiten adem hebben vervlogen
nu het gevonden is
staan wij eromheen, rapen het op
behoedzaam, met aandacht
wie van ons leest het tot leven
Het offerhuis
Witlicht en ijsblauw staan
koud door het slachthuis
over de snijtafels flitsen de vlijmen
wat liep en stond op poten
hangt nu gekoeld aan haken
door de achillespezen
vers vlees dat natrilt in de airco
die als een poolwind staat gericht
op wat versneden is, gevild
slachters op rubberlaarzen met
gummischorten voor vegen
de altaarblokken schoon
als tempeldienaars brengen zij
klinisch, steriel, neonverlicht
dagelijks hun offers aan Apollo
De gewichtloosheid van tijd
Zomeravondlicht over de bloembakken
een open hand de vijver waarin de stilte
afgezonken en geluidloos werd verdronken
de dennen onbewogen, zwijgende getuigen
die op afstand in zichzelf gekeerd hier
niets van vonden, nergens op wachtten
alleen jouw stem gonzend met tussenpozen
als een verlate bij op zoek naar nectar
honing, niets weet ik meer van wat je zei
het had geen tijd, diffuse ogenblikken zijn het
die ik mij herinner, iets dat bewegingloos
verwees naar wat voltooid is, eeuwigheid
Voorlopig afscheid
Sproeiregen van verstoven tijd
over de kale velden, meevoerend
fragmenten van voorbij
het heden wordt langzaam verkleed
met woordsporen en gebaren van
een levend en gewichtloos jij
hoe vaak ben je nu al gestorven
en al die keren was ik er
om je opnieuw af te staan
je te begraven voor altijd
maar telkens keer je aan mij terug
op onvoorspelbare momenten
ook nu aanraakbaarder dan anders
loop je weer naast me door het land
de lucht betrekt, je beeld lost op
ik weet dat dit voorlopig is en
dat zolang ik er zal zijn jij naar
me toe komt van een overkant
Kees Hermis (Hulst 1941) woont in Sint-Oedenrode en was werkzaam in het onderwijs, maakte houtsculpturen en debuteerde in 1977 met de dichtbundel ‘Vrijgesproken’, gevolgd door vele andere bundels en gedichten in literaire tijdschriften.
© Brabant Cultureel 2017