De Bossche bouwhistoricus Ronald Glaudemans bouwde de Sint-Jan met behulp van digitale technieken driedimensionaal na. En kon zo de verschillende stadia in het lange bouwproces ontrafelen. Daarnaast bestudeerde hij alle nog aanwezige bouwsculptuur (beelden en versieringen) en kwam tot de conclusie dat de kerk een stuk oorspronkelijker door alle restauraties is gekomen dan menigeen denkt.
door Lauran Toorians
Dat een boek later verschijnt dan de aankondiging door de uitgever meldt, is niet uitzonderlijk. Het boek van Ronald Glaudemans over de Sint-Jan is ’s-Hertogenbosch spant echter in dit opzicht de kroon. Oorspronkelijk zou dit boek al zijn verschenen in augustus 2014, maar de uitgave werd bij herhaling uitgesteld en uiteindelijk werd het april 2017. Minder zal het daardoor niet zijn geworden. Niet alleen is het boek ruim honderd pagina’s dikker dan in 2014 aangekondigd, het werd ook een proefschrift waarop Glaudemans in Nijmegen is gepromoveerd.
Steigers
Het boek, met de ondertitel Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 wekt dan ook de indruk dat Glaudemans elke steen van de Sint-Jan van dichtbij heeft bekeken. Dat is niet het geval – en is ook praktisch gezien onmogelijk – maar hij heeft als bouwhistoricus tijdens de laatste grote restauratie vaak op de steigers gestaan, kent de collecties in de Bouwloods op zijn duimpje en heeft binnen het mogelijke wel elke gebeeldhouwde steen bekeken en hier beschreven. Door zijn majestueuze omvang en grote gedetailleerdheid is dit geen boek om even rustig mee in een hoekje te zitten, maar wie de moeite neemt om het echt te lezen, leert veel over de Bossche kathedraal. Een kerk die overigens niet als kathedraal is gebouwd, maar ‘gewoon’ als parochiekerk.
In 2010 verscheen al een ander lijvig boek over de bouwgeschiedenis van de Sint-Jan. Ook daaraan heeft Glaudemans zijn medewerking verleend en dat boek viel op door de vele verhelderende 3D-reconstrucies van verschillende bouwfasen. Het huidige boek bevat ook veel van dergelijke tekeningen. Ditmaal gemaakt door Glaudemans zelf en niet alleen ter illustratie, maar nadrukkelijk ook om te testen of ideeën over de bouwgeschiedenis daadwerkelijk kloppen. Of het bouwtechnisch allemaal mogelijk is. In combinatie met nieuwe kennis ‘vanaf de steiger’ leidde dit op een aantal punten tot nieuwe inzichten. Niet dat het boek uit 2010 daarmee bij het oud papier kan, maar het nieuwe boek biedt beslist verbetering en verdieping.
Bouwtempo
Dat de bouwgeschiedenis van een kerk als de Sint-Jan zo’n langdurig proces is – het gebouw is eigenlijk nooit ‘af’ – komt niet omdat onze voorouders zo traag waren en het werk zo moeilijk was. Meestal was geld de voornaamste factor die het bouwtempo bepaalde en het is bekend dat waar het nodig was en de bouwheer voldoende geld had, ook een groot kasteel in de middeleeuwen best in twee of drie jaar gereed kon zijn. Voor een kerk als de Sint-Jan moest toch gewoon de kerkfabriek de fondsen leveren en dat viel niet altijd mee.
Helaas bestaat er voor de bouw van de Sint-Jan nauwelijks archiefmateriaal met rekeningen, zodat onze kennis van dit proces uit het gebouw zelf moet komen. Wonderlijk genoeg is er in de Sint-Jan ook nauwelijks archeologisch onderzoek verricht. Daardoor is ook die bron van informatie mager en weten we bar weinig van de Romaanse voorganger van de huidige kerk, waaraan nu alleen de toren noch zichtbaar herinnert.
Zo’n lange bouwperiode betekent ook dat aan de bouw geen alomvattend plan ten grondslag ligt. Een globaal plan zal er allicht zijn geweest, maar verder lijkt per onderdeel van het gebouw te zijn gepland. Veranderende inzichten en modes hadden daardoor steeds invloed op het resultaat. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ging (ver)bouwen ‘restaureren’ heten. Na twee eeuwen in protestantse handen te zijn geweest, was de kerk toen weliswaar geen bouwval, maar wel toe aan groot onderhoud.
Behouden
Het duurde toen nog even voordat restaureren echt werd opgevat als ‘behouden in een oorspronkelijke staat’ (wat uiteraard de vraag oproept wat een oorspronkelijke staat is). Gehavende bouwdelen werden verwijderd en vervangen en zeker in de eerste restauratieperiode was het geen gewoonte om de verwijderde stukken bouwsculptuur te bewaren. Wel werd er gelukkig al het nodige beschreven en getekend.
Wat later werd het gebruikelijker om verwijderde fragmenten van beeldhouwwerk te bewaren en die op en aan het gebouw te vervangen door kopieën van wat er ooit was, uiteraard voor zover dit viel te achterhalen. Toch zijn ook recent beelden geplaatst die geheel aan de fantasie van de restauratiearchitect en de beeldhouwer zijn ontsproten. Deze vermenging van oud en nieuw(er) maakt het voor de bouw- en kunsthistoricus natuurlijk lastig een kerk als de Sint-Jan (of een ander oud en monumentaal gebouw) goed te beoordelen. Het is precies die uitdaging die Glaudemans in dit boek is aangegaan.
Zijn conclusie is dat ondanks alle werkzaamheden in de voorbije anderhalve eeuw nog veel van de Sint-Jan authentiek is. Daarnaast is veel van het vernieuwde beeldhouwwerk toch zodanig gebaseerd op resterende fragmenten, tekeningen en beschrijvingen, dat ook in deze gevallen het oorspronkelijke beeldverhaal nog aanwezig is. Aan de buitenkant van de kerk is veertig tot vijfenveertig procent van de natuursteen nog origineel uit de bouwtijd, binnen geldt dat zelfs voor meer dan negentig procent. Het woord natuursteen is hierbij van belang. De Sint-Jan is namelijk een bakstenen kerk waarvan vrijwel alle zichtbare delen zijn bekleed met natuursteen of zijn gestuct. Die bakstenen kern zal zeker nog grotendeels origineel zijn, maar die speelt in dit boek nauwelijks een rol.
Hertogsbeelden
Met het voortschrijden van de bouw als leidraad worden per bouwdeel alle gebeeldhouwde elementen in detail beschreven en waar mogelijk voorzien van een (iconografische) interpretatie. Dat leidt soms tot uitvoerige discussies zoals over de vermeende hertogsbeelden rondom het hoogkoor waarbij Glaudemans besluit met de constatering dat de oude kerkarchivaris ‘Mosmans het vermoedelijk toch bij het rechte eind (heeft) gehad’.
De bouw van de Sint-Jan kwam ‘gereed’ met de voltooiing van de vieringtoren in 1529. Dat was een houten constructie, bekleed met leien en lood die tot ruim negentig meter hoogte reikte en de kerk al van ver zichtbaar maakte. Deze toren overleefde een orkaan die in 1558 een spoor van verwoesting door de Meierij trok, maar ging in 1584 verloren door blikseminslag. De brandende toren viel toen in de kerk, met grote schade als gevolg. Die gebeurtenis valt echter buiten het bestek van dit boek.
De unieke en voor de Sint-Jan zo kenmerkende luchtboogbeelden werden aangebracht tussen 1510 en 1520. Deze beelden zijn even iconisch voor ’s-Hertogenbosch als het beeldje van de kruikenzeiker voor Tilburg. Het waren er oorspronkelijk 96 waarvan er na de restauratie van 1870-1885 nog maar 37 over waren. Ook die worden in dit boek in detail beschreven.
Ondanks de vele nuttige plattegrondjes en de systematische nummering van alle gebeeldhouwde elementen miste ik tijdens het lezen soms toch het overzicht van wat nu precies waar in of aan de kerk zit. Geconcentreerd lezen is dus van belang en een beetje kennis van het gecompliceerde gebouw zeker ook. Daarnaast wordt ook nogal wat bouwkundige kennis vereist, want een begrippenlijst ontbreekt en een passage als deze bevat wel erg veel jargon: ‘De rand van de wimberg kreeg op de top een kruisbloem, naar beneden toe hogels en aan de lage zijden afhangende monstertjes. Bovenop de ezelsruggen kwam steeds een grote pinakel (…)’.
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te ’s-Hertogenbosch. Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550. Zwolle: WBooks i.s.m. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 2017, 440 pp., ISBN 978-94-625-8011-4, hb., € 39,95.
© Brabant Cultureel – 2017