De Tilburgse dichter, schrijver en musicus Herman Coenen bracht een opmerkelijke bundel uit: ‘Tegen de keer’. Samen met een cd met improvisatiemuziek van stadgenoot Jeroen van Vliet is ‘Tegen de keer” vooral een opvallende observatie van de natuur. Vogels, insecten, bomen hebben vooral de voorkeur van Herman Coenen. Maar ook de liefde.
door Rinus van der Heijden
Cirrus Minor is de titel van een Pink-Floydcompositie uit 1969. Indachtig het credo van deze Engelse popgroep zijn zowel muziek als tekst psychedelisch – wat je daaronder ook mag verstaan. Het psychedelische maakte dat één puber in die flower-powerjaren van de vorige eeuw diep onder de indruk raakte van de tekst. Lees even – een deel ervan – mee:
In a churchyard by a river
Lazing in the haze of midday
Laughing in the grasses
And the graves
Willow weeping in the water
Waving to the river daughters
Swaying in the ripples and the reeds
On a trip to Cirrus Minor
Saw a crater in the Sun
A thousand miles of moonlight later
Behoeft deze tekst vertaling? Nee, het gaat om die woordkeuze, de belevenis ervan: luieren in een waas die je midden op een zomerdag kan omsluiten, terwijl een wilg zijn takken in het water laat hangen en jij daar in het gras intens gelukkig ligt te zijn. Die puber heeft het zo ervaren en is nooit meer van Cirrus Minor losgekomen.
En dus drong de vergelijking met deze Pink-Floydklassieker zich op bij het lezen van Tegen de keer van dichter, schrijver en musicus Herman Coenen. Onhoudbaar. Want de Tilburgse kunstenaar schrijft ook over dat kleine, bijna ongrijpbare geluk dat de natuur je kan geven. Over – vooral – vogels, over insecten, over bomen. Kortom over de natuur om ons heen. En over de liefde, maar maakt die ook geen deel uit van de natuur?
Details
Herman Coenen bezit een vlijmscherp opmerkingsvermogen. Hij kijkt door zaken heen, daalt af naar details, bevoelt ze en schrijft ze op. Daardoor zijn het vrijwel uitsluitend kleine dingen die je raken. Die op het eerste oog onbelangrijk zijn, maar naar die doordachte dichtregels van Cirrus Minor toe kruipen. En zoals Coenen de diepte van zijn bemerkingen opzoekt, zo brengt Tegen de keer je terug naar de periode toen je die ene puber was, toen geluk nog kon bestaan door ‘lazing in the haze of midday’ en dat ongrijpbare gevoel zich zo diep nestelde dat je er een heel leven mee kan doen. De poëzie en het proza van Coenen dringen je herinneringen binnen, hun woorden worden tastbaar omdat zij je terug voeren naar wat ooit was en nog altijd kan zijn.
Herman Coenen heeft in Tegen de keer alle woorden geproefd, hij heeft erop gesabbeld, de letters hebben een rondgang gemaakt langs de smaakpapillen van de dichter. Hij streeft er niet naar een goochelaar te zijn, de woorden in ongrijpbare verbanden van hun betekenis te ontdoen. Veeleer wil hij de woorden gebruiken waarvoor ze bestaan: hen laten vertellen en daardoor beelden te scheppen. Beelden die ragfijne gevoelens schetsen. Bij Pink Floyd zouden ze een psychedelische lading hebben gekregen, bij Herman Coenen zijn ze terug gebracht tot miniatuurschetsen van wat dit dichtersleven als schoonheid heeft ingedronken.
Lees de volgende regels. Dat beschouwen van een kind dat in zichzelf gekeerd de wereld ontdekt. Vastgelegd in het gedicht Stemmen:
Een kind van acht
dat ijle stemmen hoort zonder woorden
die niemand gelooft. Waar komen ze vandaan?
Ze waren rond in water en lucht
doorkruisen haar kamer waar zij gebogen
op het vloerkleed zit en tekent,
zij neuriet haar oren na.
Laat dat kind een leven lang
dwalen haar tastende handen achterna
steeds antwoord gevend met haar stem
haar verwanten vinden, herauten hooggestemd
waar zwerk en bodem elkaar raken
de vriendelijke bultrug
de bandeloze gierzwaluw.
Cinematografisch
De bundel telt 69 pagina’s, verdeeld over poëzie en proza. Ook dat proza wordt getekend door een man die zijn schrijvende kracht uitspreidt over een cinematografische kijk op zaken. Ook hier vaak weer op de natuur. Zoals bij de beschouwing over een kever:
Kijk, traag richt de kever zich omhoog op zijn poten, die zich verlengen. Moeizaam keert hij, strekt de kop naar boven. Van onder het blauwe schild komen zwarte vleugeltippen tevoorschijn. Ze ontvouwen zich. Poging tot vliegen. Hij valt voorover op een kei. Trekkebeent omhoog naar de punt. Slaat weer de vleugels uit. Stort in een kloof. Krabbelt langzaam op de volgende steen. Tast zich rond, vooruit, over weer een steen. En verdwijnt definitief in het donker daar beneden.
Tja, je vraagt je bij het lezen van dit fragment direct af waar bij Coenen de grens ligt tussen poëzie en proza. Wellicht wil hij die zelf niet zien, doet hij pogingen de eventuele barrières te slechten. Wil hij tegen de keer werken, de woorden in welke vorm dan ook hun werk laten doen.
Muziek
Bij de bundel hoort een cd, met de gelijknamige titel Tegen de keer. Coenen leest hierop achttien stukken voor, zowel proza als poëzie, die op muziek zijn gezet door de Tilburgse pianist en componist Jeroen van Vliet. De muziek is grotendeels geïmproviseerd en leidt daardoor een eigen leven. Kan daardoor zowel de ziel van de poëzieliefhebber als de aanbidder van muziek raken.
Het schijnt te moeten, dat dichters uit eigen werk voordragen. Té vaak levert dat teleurstellende resultaten op: gezwollen of ingedaalde stemmen, het opwekken van belangrijkheid die er niet is, het benadrukken van bepaalde zinsdelen wat aan de lezer voorbehouden had moeten zijn. Ook Herman Coenen neemt plaats achter een microfoon. Nogmaals: de synthese van gesproken woord en tekst mag er hier zijn, maar voegt niets toe aan de daadkracht van wat Herman Coenen in de bundel opschreef. Hoe mooi zijn de slotregels van Leven aan de oever, ze hoeven niet te worden voorgedragen. Ze zijn hieronder uit hun verband gehaald, maar daardoor niet minder fraai. De kracht van Coenens schrijfsels kan dat hebben:
Dan neemt de vader het jongetje bij de hand. Ze gaan. De andere twee doen nog een paar plonzen. Middaguur. De zon schijnt, voor even ongehinderd. Achter mij het ruisend klokkenspel van de beek, uit de hoogte bekroond met de opgewonden ritmes van de cicaden in de oude eik op de oever.
Prachtig, Pink Floyd zou zich weldadig in deze woorden hebben gewenteld. ‘Willow weeping in the water / Waving to the river daughters / Swaying in the ripples and the reeds’, weet u nog wel?
Herman Coenen, Tegen de keer. Tekstenbundel en cd met muziek van Jeroen van Vliet. Bordeauxreeks Nr. 39.
Dordrecht: Uitgeverij Liverse 2016, 74 pp., ISBN 978-94-91034-87-9, hb., € 17,95.
© Brabant Cultureel 2017