door Marjolijn Sengers
De oude meneer droeg een Weens jasje. Geen vest, geen colbert, iets daar tussenin. Beetje ouderwets, maar mooi. Hij was bij de lezing over geriatrie. Op hem leken het hoe en wat van de ouderengeneeskunde nog niet van toepassing. In gesprek reageerde hij snel, een grapje op het juiste moment, niet te lang van stof en ‘to the point’. Negentig mensen waren er, zo was op te maken uit het mandje met vrijwillige bijdragen; een goede opkomst. De geriater deed haar verhaal van feiten en weetjes, van osteoporose tot dementie, van staar tot euthanasie. Tijdens het vragenuurtje na de lezing zoomden de vraagstellers vooral in op oud zíjn en daaruit voortkomend ongemak, en niet op oud worden.
Oud worden we geleidelijk, maar in de praktijk zijn we het van de ene dag op de andere. Lang gaat het goed, kunnen we de kwaaltjes de baas, redden we ons zelfstandig, maar ineens is de grens bereikt, wordt oud zijn een probleem. We raken min of meer wilsonbekwaam en zijn overgeleverd aan de goede raad en zorgen van anderen. “Waar blijven we met moeder.” Oud hoort bij het leven, net als jong. Jong is sexy, oud niet. We doen het zelf; zolang we spreken van ‘krasse oudjes’ en vertederd raken door honderdjarigen die hun leeftijd op het dagelijkse borreltje schuiven, nemen we ouderen niet serieus. Oud worden willen we bijna allemaal, maar ’t is als het kalf en de put. Pas als ouderdom problemen geeft, buigen we ervoor, letterlijk soms, en kijken we er naar om.
Waarom worden we niet bewuster oud, trekken we onze kop niet uit het zand? Waarom wachten we tot ouderdom overgaat in onvermogen, om het dan uit handen te móeten geven?
© Brabant Cultureel – oktober 2016