Een band beginnen. Dat deed je in de jaren tachtig als je een beetje kon drummen, gitaarspelen of zingen. Een podium was zo gevonden, niet alleen in jongerencentra, maar ook in de kroeg. Het publiek kwam min of meer vanzelf. Maar er kwamen andere tijden. Dat ondervond ook Leo de Vlieger (53) uit Boxtel die er desondanks in is geslaagd professioneel muzikant te worden en te blijven.
door Joep Trommelen
In zijn eigen repetitieruimte annex opnamestudio op een industrieterrein in Boxtel vertelt Leo de Vlieger: “Toen ik begin jaren tachtig met bandjes aan de weg begon te timmeren, waren er sowieso overal veel meer optredens. Vergeet niet: die hele deejay en dance scene bestond toen nog niet. Het ging toen nog vooral om ouderwetse livemuziek. Er waren toen nog geen dance parties zoals nu. Nu trekken jongeren daarvoor massaal naar de wat grotere steden.”
De Vlieger begon als drummer in een schoolband. Begin jaren negentig ging hij ook gitaarspelen, zingen en componeren en werd hij een ‘local hero’ met Red Kidney & the Jellybeans. Die band wist door te dringen tot de finale van de Grote Prijs van Nederland, op het podium van Paradiso in Amsterdam.
Hinderwetvergunning
Eind jaren tachtig zette de house de popmuziek op zijn kop. Enkele jaren later gevolgd door de Hinderwetvergunning voor horeca, die voor een tweede schok in de popwereld zorgde. Voortaan golden er strenge regels voor geluidsoverlast in cafés waar eerder amper of geen regels golden. Cafébazen kregen de keus: of ze isoleerden hun zaak of konden bijna geen bands meer laten spelen. Het gevolg was dat bands op veel minder plaatsen terecht konden.
“In de goeie tijd kreeg je als band zomaar duizend gulden voor een avondje,” herinnert De Vlieger zich. “Cafés vroegen bijvoorbeeld vijf gulden entree en mensen kwamen toch wel. Gewoon omdat er weinig alternatieven waren. Als er ergens een band kwam, dan gingen mensen gewoon! Ik speelde toen met de groep The Covers in kroegen als De Bizniz en De Pub in Waalwijk, telkens voor een volle tent. Met die entree en de bijbehorende drankomzet konden ze ons makkelijk betalen. Ja, dat waren achteraf gezien gouden tijden…” Als De Vlieger nu ergens speelt met zijn band Stammer Lee is dat vaak voor twintig, dertig mensen. “Vaak speel je voor niks, voor gratis drank en hopelijk enige bekendheid. Hoogstens voor een paar honderd euro.”
Commercieel
De crisis van 2008 heeft het voor bands nog moeilijker gemaakt. En ook wat De Vlieger ‘de commerciële tak’ van zijn muzikantenbestaan noemt, kreeg het daarna nog moeilijker. “Met Dansman 3 (een trio dat met drums, saxofoon en accordeon bekende dancehits in een akoestisch jasje giet; jt) speelden we eerst op enorm grote bedrijfsfeesten. Ook de semipublieke sector deed daar volop aan mee, grote zorginstellingen bijvoorbeeld ook. Het is moeilijk voor te stellen nu, maar er was toen ontzettend veel geld dat moest rollen. Zo speelden we toen bijvoorbeeld in Ahoy met veel andere artiesten op feesten waar duizenden personeelsleden waren. Dat was na 2008 ineens afgelopen. Dat is nog niet teruggekomen en dat zal ook wel nooit meer terugkomen.”
Hij trad intussen ook al op feesten op als solotroubadour. Eén artiest is natuurlijk goedkoper dan een hele band en is ook voor mensen die een jubileum of een verjaardag vieren betaalbaar. “Dat solowerk heeft niet geleden onder de crisis. Sterker nog, dat is misschien alleen maar toegenomen.” Die ‘commerciële tak’ is min of meer bij toeval ontstaan, in de tijd van Red Kidney & the Jellybeans. Tot een echte doorbraak kwam het met die band niet, ondanks Paradiso. “Bij het Curiosahuys, een feesttent in Sprang-Capelle, werkte iemand die ons kende en die zocht muzikanten voor hun Breugel-feestavonden. Hij vroeg of dat niks voor ons was. Hoewel dat in die tijd voor ‘serieuze’ popmuzikanten eigenlijk ‘not done’ was, zijn we dat toch gaan proberen en we ontdekten dat we dat eigenlijk heel erg leuk vonden.”
Werelden
Alleen met eigen muziek is het voor popmuzikanten meestal onmogelijk een bestaan op te bouwen. Dat ondervond ook De Vlieger, die onder andere als barkeeper en bij Leen Bakker baantjes had om het hoofd financieel boven water te houden. “Die Breugel-avonden leverden goed geld op en waren nog leuk ook. We werden toen weleens uitgelachen door collega-muzikanten dat we dat deden. Als serieuze muzikanten zouden we het publiek te veel ‘pleasen’, dat was het woord dat onze criticasters vaak gebruikten. Er zijn nu nog steeds ‘diehards’ die dat maar niks vinden. Maar ik zag mijn eigen muziek en de muziek die ik op feesten moest maken als twee aparte werelden. Het laatste was gewoon werk, en nog leuk werk ook. In ieder geval beter dan bij Leen Bakker! Mensen vermaken is leuk werk. En ook met Red Kidney probeerde ik mensen te vermaken, zij het op een andere manier, met de muziek die ik zelf wilde maken. Maar uiteindelijk is het allebei entertainen. En als ik ervoor kan zorgen dat mensen die naar me komen kijken en luisteren een leuke avond hebben, is mijn eigen avond ook geslaagd.”
Ook als hij niet min of meer vanzelf in dat commerciële circuit was beland, was De Vlieger waarschijnlijk nog steeds wel zijn eigen muziek blijven maken. Hoewel hij ze aan de ene kant als twee aparte werelden beschouwt, ziet hij ook dat die twee muzikale werelden elkaar wel degelijk beïnvloed hebben. “Ik werd gedwongen muziek te spelen die ik anders nooit gespeeld zou hebben en werd daar door geïnspireerd. Zo’n nummer als Ketelbinkie, daar zou ik vroeger misschien met een grote boog omheen zijn gelopen. Maar als troubadour heb ik ontdekt wat voor een geweldig nummer dat eigenlijk is. Zowel de melodie als het akkoordenschema hebben mijn eigen composities sterk beïnvloed. In die zin kun je ook zeggen dat er eigenlijk geen verschil is tussen hoge en lage cultuur, kunst met een grote K en een kleine k. Die lopen in elkaar over en zitten elkaar bij mij in ieder geval absoluut niet in de weg. Ik kijk nu met heel andere ogen tegen muziek aan die ik vroeger niet kende en misschien zelfs wel verguisde. In die zin heeft het mij muzikaal verrijkt.”
Realisme
De Vlieger is inmiddels 53 en heeft het publiek ook qua leeftijd zien veranderen. “Vroeger was iedereen die je in de kroeg tegenkwam van jouw leeftijd. Maar veel mensen kregen daarna een gezin, druk werk of gingen andere dingen doen omdat ze die leuker vonden. Dat gold ook voor muzikanten. Als je twintig bent, ga je ervoor, denk je dat je de wereld kan veroveren en is drie keer in de week repeteren geen probleem. Als ik nu met Stammer Lee repeteer, valt het al niet mee om iedereen één keer per week bij elkaar te krijgen. Het heilige vuur van weleer heeft plaatsgemaakt voor realisme. Gelukkig zie ik dat er ook jongeren op onze optredens afkomen. Wij zitten toch een beetje in het singer-songwritergenre. Dat is gelukkig ook bij de jeugd van nu populair en dat zal nog wel even zo blijven. Wij maken geen modemuziek.”
Met Stammer Lee, waar De Vlieger zijn eigen muzikale eieren kwijt kan, treedt hij ongeveer een keer per twee maanden ergens op. “Dat is niet veel nee, een paar jaar geleden was dat wat vaker. Als ik echt mijn best zou doen met veel mailen en bellen, zouden het misschien maximaal twintig optredens per jaar kunnen zijn, maar meer ook niet. Maar ik heb geen zin om daar constant zo hard aan te trekken.” Dansman 3 loopt sinds de crisis van 2008 wat minder maar is nog steeds goed voor gemiddeld een optreden per maand. Maar hij moet het vooral hebben van het solo troubadourwerk. Dat levert zo’n zestien optredens per maand op. “Op allerlei feesten, in zorginstellingen, bij recepties. Maar ook op markten en braderieën en bij vijftigjarige huwelijken.”
Matinee
Met zijn vriendin vormt hij sinds kort ook het duo Bob en Trudy te Vree. Samen verzorgen zij een ‘nostalgische matinee’ voor ouderen, meestal in zorginstellingen. Als onderwijzersechtpaar uit de jaren vijftig nemen zij hun publiek aan de hand van voorwerpen en liedjes mee terug in de tijd. “Hartstikke leuk om te doen en de mensen genieten met volle teugen.” Op deze manier kan De Vlieger als muzikant naar eigen zeggen “goed de kost verdienen”. “Je wordt geen miljonair, maar kunt er van leven. En als troubadour sta ik toch constant met die gitaar in mijn handen. Daar word ik als muzikant gewoon beter van. Dat geldt ook voor mijn stem. Hoe meer ik die train, hoe beter ik ga zingen, ook bij Stammer Lee. Door al die verschillende muzikale activiteiten blijf ik in vorm. Wat dat betreft is muziek net sport.”
“Ik hou van entertainen, maak graag contact met het publiek. Mijn grote voorbeeld is Bruce Springsteen. Die man geeft jou het gevoel dat hij er voor jou alleen staat, ook al ben jij een van de 50.000 op het veld. Hij maakt geweldige nummers met een grote K en is tegelijk een groot entertainer. Hij geeft zijn publiek meer dan waar voor hun geld. Mensen gaan na afloop met een goed gevoel naar huis. Wat kan daar nu op tegen zijn?”
Jongeren
Ondanks alle veranderingen in de popwereld ziet De Vlieger dat jongeren nog steeds veel bands starten. “Of ze er hun brood mee kunnen verdienen, betwijfel ik. Maar er wordt enorm hard gewerkt. In Nederland wordt heel veel goede muziek gemaakt. Al die veranderingen die ik schetste hebben gelukkig niet voor de doodsteek gezorgd. Iedereen kan tegenwoordig thuis met een computer redelijke goede opnames maken en instrumenten zijn ook veel goedkoper geworden. Wij moesten vroeger sparen om studiotijd te kopen voor de opname van een matig klinkende democassette.”
Tegenwoordig steken muzikanten veel tijd in hoe ze op kunnen vallen, signaleert hij. “Aan de ene kant biedt het internet haast onbegrensde mogelijkheden, aan de andere kant verzuip je er natuurlijk in het aanbod van duizenden bandjes die allemaal aandacht willen. Het internet is een krant vol ‘kleintjes’ waarin je voor je het weet verdwaalt. Je komt ook als je goed bent dus niet meer vanzelf bovendrijven in dat enorme aanbod. In de VS gaat dat al zo ver dat nog onbekende bands zaaleigenaren betalen om te mogen optreden! De omgekeerde wereld! Met optredens kun je opvallen tussen al die andere bands, van cd-verkoop moeten muzikanten het niet langer hebben. Dus laten zaaleigenaren je betalen, je koopt dan als het ware reclametijd in de hoop daardoor uiteindelijk door te breken. Over de hele linie in de popmuziek geldt: hoewel er voor de meeste artiesten weinig geld te verdienen valt, wordt er keihard gewerkt.”
Meer over troubadour Leo de Vlieger en zijn band Stammer Lee:
© Brabant Cultureel – augustus 2016