door Camiel Hamans
Italië is het land van cultuur, van opera en kleur. Van geurend ooft, van smakelijke keukens en wijn die alle appelations naar de kroon steekt. Van eeuwigdurende bloemen, elegantie en mode. Van geschiedenis en beschaving. Van Keizer Augustus, Michelangelo en Rafael, van Leonardo, Dante en Laura. Van Monteverdi, Puccini en Luigi Nono, van Nino Rota, Pasolini en Marcello Mastroianni. Italië is het land van de Vespa, la dolce vita en de onmogelijke liefde tussen Romeo en Julia.
Maar Italië is tegelijk het land van de mafia, van de Brigati Rossi en de loge Propaganda Due, van de strijd tussen communisten en de katholieke kerk, tussen communisten en fascisten, tussen gevestigde politieke machten en Beppe Grillo. Italië is een land met een glanzende oppervlaktestructuur en een modderige, onzichtbare diepte.
Dreigende duisternis
Af en toe komt die dreigende duisternis naar boven en vertoont zich. Met een aanslag, met een moord of als toeristisch fenomeen. Zoals aan het Lago di Garda, het Gardameer. Het grootste meer van Italië, ongeveer een derde van ons IJsselmeer. Met water blauwer dan het azuur, een klimaat aangenamer dan waar ter wereld, zonnig en ’s avonds koel, met terrassen aan het water, heuvels zo hoog dat de lucht ijl wordt en de oudste, nu zo goed als teloor gegane citroencultuur van Noord-Italië. Een paradijs. Dat vinden natuurlijk ook de talrijke Duitse en Italiaanse toeristen in voor-, hoofd- en naseizoen.
Dat vond ook Benito Mussolini. Dus het was geen grote straf dat hij zich met zijn Republiek van Salò, de fascistische marionettenstaat die hij op last van Hitler na de capitulatie van het Koninkrijk Italië in het leven moest roepen, aan dit meer moest vestigen. Hij resideerde te Gargnano in een villa, nog altijd Villa del Duce genoemd door de plaatselijke bevolking, maar die nu een hotel herbergt, zo chique dat alleen staatshoofden of Paris Hilton-types zich daar een verblijf kunnen veroorloven: prijscategorie duizend euro per nacht. Men zoekt in of bij het gebouw tevergeefs naar een historische verwijzing of een verhaal over de eerdere bewoners. Wellicht schadelijk voor de prijsstelling?
Il Duce
Het werkpaleisje van de Duce, eveneens fraai gelegen aan het water, is nu in handen van de Milanese universiteit die er ter plaatse buitenlanders onderwijst in de Italië-kunde. Helaas verzuimt ook dit gebouw uit de doeken te doen welke rol het zelf heeft gespeeld in de recente vaderlandse geschiedenis. Een paar dorpen verder, of beter meer terug naar het westen, in Gardone Riviera, koos Mussolini’s maîtresse haar verblijf in een stadje dat al generaties lang in trek was als badplaats.
Hier bouwde in het laatste kwart van de negentiende eeuw een zekere Louis Wimmer, een Oostenrijkse ingenieur die het naderhand zelfs tot plaatselijke burgemeester bracht, onder meer een grand hotel en voor zichzelf een villa. Dat huis is vervolgens overgegaan in de handen van een Duitse kunsthistoricus, Heinrich Thode, die getrouwd was met Daniela von Bülow, dochter van de dirigent Hans von Bülow en Cosima Liszt, naderhand Wagner. Zodoende behoorde Thode tot de entourage van Richard Wagner en wellicht daarom dat Thode in zijn onstuitbare verzamelwoede deze stief-schoonvader naar de kroon probeerde te steken.
Thodes villa werd aan het eind van de Eerste Wereldoorlog als vijandig bezit onteigend en vervolgens geschonken aan de volksheld en duivelskunstenaar Gabriele D’Annunzio, een Louis Couperusachtige dandy, voorman van de Italiaanse decadentie, maar tegelijk een man van de daad, generaal, opstandeling en concurrent van Duce. D’Annunzio nam het geschenk graag in ontvangst en hoewel hij geen rooie cent had, liet hij de villa en het bijbehorende landgoed opknappen, uitbouwen en inrichten als een plek waar de wereld hem kon bewonderen en eer bewijzen. Zijn huis stoffeerde hij met de bibliotheek van Thode, aangevuld met al zijn eigen boekuitgaven, gipsen kopieën van Michelangelo’s beelden, vleugels en piano’s voor zijn vriendin, een pianiste die haar leven aan hem gewijd had, en met een theater waarin zijn stukken opgevoerd konden worden. Daar bleef het echter niet bij.
Zijn collega’s, vrienden maar vooral zijn ondergeschikten uit de tijd waarin hij de harde jongens van de Arditi-stormtroepen aanvoerde, het eliteregiment van het Italiaanse leger, moesten de gelegenheid hebben hem van tijd tot tijd eer aan huis te bewijzen. Dus was er ruimte nodig. In huis, maar vooral ook daar omheen: een plein, terrassen en grasvelden. Temeer daar de waaghalzen die onder zijn leiding op 9 augustus 1918 naar Wenen gevlogen waren om daar vanuit hun vliegtuigen een regen van propagandablaadjes over de Oostenrijkse hoofdstad uit te strooien, graag met hem hun intussen beroemde Vlucht over Wenen wilden herdenken. Tenslotte waren er ook nog de troepen waarmee hij in 1919 probeerde Fiume, nu Rijeka (Kroatië), voor Italië te bezetten.
Heldendaden
In het huidige paleisachtige gebouw worden al deze heldendaden van D’Annunzio bezongen. Dat hij weinig succesvol was in zijn acties krijgt weinig aandacht. Dat hij er bijvoorbeeld niet aan gedacht had dat Oostenrijkers het Italiaans niet machtig zijn en dat dit gebrek het succes van zijn Wenen-expeditie ernstig beperkte, wordt nauwelijks vermeld. Dat de Italiaanse regering absoluut niet ingenomen was met zijn raid op Fiume en daarom een blokkade legde om stad en haven, waarop D’Annunzio ten einde raad dan maar de onafhankelijkheid van Fiume proclameerde, zichzelf tot Duce uitriep en een fascistisch georiënteerd regime vestigde, wordt wel genoemd, maar dat dit onafhankelijke Fiume alleen door de Sovjet-Unie werd erkend, is nergens terug te vinden. De onafhankelijkheidsverklaring en het daarbij gepresenteerde Carta del Carnaro ‘handvest van Carnaro’, naar de baai waar Rijeka aan ligt, worden getoond als waren ze het bewijs van moed en diep politiek inzicht en niet, zoals de waarheid zou vereisen, als geëxalteerde uitingen van een desperado.
Maar zo zag D’Annunzio zichzelf ook niet. In zijn eigen ogen was hij geen mislukkeling. Geenszins: een van zijn vliegtuigen heeft hij in het auditorium van zijn paleis laten ophangen en tentoongesteld, maar nog spectaculairder is dat hij de oorlogsbodem waarmee hij naar Fiume gevaren is, de Puglia, tot monument heeft omgebouwd. Hij kreeg het schip als aandenken en als dank van de Italiaanse marine cadeau. Hij liet het de heuvel opslepen, waarover zijn landgoed zich uitstrekt en daar goed zichtbaar voor de bewonderende buitenwereld in de hoogte opstellen. De boeg prijkt trots boven de acacia’s uit en blikt vastberaden over het Gardameer. Vanaf de brug hebben bezoekers uitzicht over kilometers water, zon en tuinen.
D’Annunzio zag zichzelf als de verpersoonlijking van de Italiaanse deugd en moed. Zijn huis moest daarom een monument zijn voor hem en zijn prestaties. Met de door hem gekozen naam ‘Il Vittoriale degli Italiani’ (Het Heiligdom van de Italiaanse Overwinningen) zou zijn roem voor eeuwig vastliggen. Dat heeft moeite gekost. Een paar jaar voor zijn dood in 1938, schonk D’Annunzio het landgoed en de gebouwen aan de Italiaanse staat, inclusief een immens pakket onbetaalde rekeningen. De restauraties hebben intussen een bijna permanent karakter en lijken de manier waarop Italië voortklungelt te symboliseren. Nooit iets af, maar net wel voldoende om een glimp van de eeuwige schoonheid te kunnen opvangen.
Il Vittoriale is Italië, megalomaan, ver buiten de dagelijkse realiteit en tegelijk een schone schijn waaronder een modderig verleden schuil gaat. Beter geconserveerd dan de rest van de Citroen-Rivièra, want wie nog de laatste limonaia’s wil zien, de open serres en kassen waar in Goethes jaren en tot een eind in de twintigste eeuw limoenen en citroenen werden geteeld, moet zoeken.
De bekende vertaler Frans van Dooren (Ravenstein 1934 – Oss 2005)
publiceerde een tweetalige bloemlezing met gedichten van
Gabriele D’Annunzio: Madrigalen van de zomer
(Amsterdam: Athenaeum – Polak & van Gennep 1996).
© Brabant Cultureel – juni 2016
Dag Camiel,
Mooi artikel, maar sta mij toe jou, linguïst, toch te melden dat het Brigate Rosse moet zijn, vrouwelijk meervoud.
Hartelijke groet, Sylvester