Al ruim een eeuw vrezen mensen dat het dialect elk moment kan uitsterven en hoewel er in die tijd ook in de Noordbrabantse dialecten veel is veranderd, is het dialect nog steeds niet weg. Die veranderingen zijn nu voor de plaatsen Drunen, Waalwijk en Kaatsheuvel in beeld gebracht door Yoïn van Spijk. Hij studeerde af op een onderzoek naar de variatie in het dialectgebruik van verschillende generaties in deze drie plaatsen.
door Joep Trommelen
“We missen het dialect al voordat het verdwenen is”, zegt Yoïn van Spijk (25), “dat verklaart de populariteit van het dialect, zelfs bij mensen van mijn leeftijd die het al bijna niet meer spreken.” Ook zijn afstudeerscriptie De regenboogkleuren van de Langstraat: een onderzoek naar de vele vormen van het dialect van Drunen, Waalwijk en Kaatsheuvel brengt de tongen in beweging. Dat merkte hij bijvoorbeeld toen hij in Waalwijk te gast was bij talkshow Club d’Hivers: bij elk voorbeeld van dialectgebruik dat hij gaf ontstond luid discussie in de zaal. “Ik hoorder mensen ssst roepen, maar ik vond dat juist prachtig. Dat is wat ik wil, dat mensen erover gaan praten.”
Gedaan
Nu kan dat nog, constateert hij. Want hij voorspelt dat het over pakweg een halve eeuw gedaan is met het dialect, en niet alleen met het Brabants. Dan rest hier slechts de zachte g en wat losse woorden en uitdrukkingen die de tand des tijds doorstaan. Van Spijk heeft een masteropleiding taalkunde aan de Universiteit Utrecht met succes afgerond. De scriptie was zijn laatste opdracht waaraan hij drie maanden fulltime gewerkt heeft. Hij wilde de grammatica in beeld brengen van dialectgebruikers tussen 25 en 85 jaar oud, om te zien of daar conclusies uit te trekken zijn. Hij ging aan de slag met een onderzoeksgroep van 38 dialectsprekers.
“Om uit te vinden hoe zij dingen zeggen, kon ik hen niet zinnen voorleggen en vragen hoe ze die uitspreken. Dat werkt niet: dan gaan ze die eerst vertalen naar Nederlands en dan weer terug in ‘hun’ dialect. Dan krijg je een vals beeld, dan denken ze te veel na. Ik moest een truc verzinnen. Ik heb ze daarom twaalf filmpjes getoond en dan mochten ze zeggen wat ze zagen. Dan krijg je spontane antwoorden en die wilde ik hebben. Die geven hun dialect weer. Als ik dan bijvoorbeeld een tak op een tafel liet zien, zei iemand: ‘diejen tak op toffel’, of zijn of haar eigen variant daarop. En ze gingen dingen zeggen als ‘mijn opa zei blom maar ik zeg bloem’.”
Systeem
Van Spijk weet dat taal en dus ook dialect een systeem vormt in het brein van mensen. “Iedereen heeft zijn eigen systeem. Het is niet zo dat je maar wat zegt wanneer je dialect spreekt. Iedereen heeft zijn vaste patronen. Ik ontdekte als puber dat mijn opa ander dialect sprak dan ik thuis van mijn ouders hoorde. Dat intrigeerde me toen al.” Het zijn die generatiegebonden patronen waarnaar hij op zoek is gegaan. Met verrassende conclusies. “Je ziet een hele duidelijke verschuiving in de afgelopen eeuw. Van het dialect dat iedereen sprak en dat de normale omgangstaal was, naar een dialect dat steeds meer is aangetast door Nederlands. Dat werd vroeger niet voor niets ‘algemeen beschaafd’ genoemd. Iedereen moest dat gaan spreken en wie dat niet kon was achterlijk en onbeschaafd, dat was de boodschap. Omdat ook de geografische grenzen tussen de dialecten door de toegenomen sociale mobiliteit langzaam verdwenen en dialect dus minder zinvol werd, nam de invloed van het Nederlands toe. Opa zei ‘gij kwaamt’, zijn kinderen ‘gij kwaam’ en zijn kleinkinderen zeggen nu ‘gij kwam’, als ze überhaupt nog dialect spreken.”
Stuiptrekking
Dus is het volgens Van Spijk logisch dat het dialect uitsterft. Want een omgekeerde beweging zit er niet meer in, ook al is het dialect tegenwoordig weer ‘in’. “Dat komt doordat het niet langer als onbeschaafd wordt gezien en omdat mensen meer aan hun streek zijn gaan hechten door de globalisering. Het Brabants met name wordt veel gesproken in tv-series en films. Maar wat ook belangrijk is: we beseffen dat het gaat verdwijnen, daarom houden we er nu van. We missen het al voordat het weg is. Maar dat zal een stuiptrekking blijken te zijn.”
Dialect kent weliswaar veel variatie, stelt Van Spijk, maar er gelden wél regels. “We mogen ook niet vergeten dat het Nederlands een in de zestiende eeuw verzonnen taal is, bedoeld om bij te dragen aan de eenheid van ons land. De variatie maakte toen plaats voor standaardisering. En nu het dialect als het ware uiteenvalt, neemt de variatie binnen het dialect weer toe, omdat veel mensen niet meer precies weten hoe het moet. Omdat ze het niet vaak genoeg horen of omdat ze met verschillende uitspraken te maken krijgen. Dan herhalen ze wat ze denken dat anderen zeggen of ze verzinnen soms gewoon wat. Dat laatste heet hyperdialect. Dan maken mensen zelf een vaak overdreven Brabants. Vooral jongeren doen dat, simpelweg omdat ze het goede voorbeeld niet meer kennen. Ikzelf heb van huis uit wel dialect meegekregen, maar niet genoeg om het mezelf eigen te maken. Als ik nog dialect spreek, is dat een imitatie.”
De volledige tekst van de scriptie van Yoïn van Spijk vindt u hier:
www.dspace.library.uu.nl
© Brabant Cultureel – juni 2016