De Zwitser August von Bonstetten kwam in 1815 naar ’s-Hertogenbosch, waar hij als officier deel uitmaakte van het garnizoen. Hij bleef daar tot hij in 1824 werd overgeplaatst naar Antwerpen en keerde in 1829 weer terug naar Zwitserland. Zowel zijn dagboeken en veel van zijn Bossche tekeningen werden onlangs door Jac. Biemans teruggevonden. Een selectie daaruit is nu verschenen in een boek dat een onverwacht inkijkje geeft in het ’s-Hertogenbosch van begin negentiende eeuw.
door Lauran Toorians
Geld en Zwitsers horen onlosmakelijk bij elkaar. In recente tijden vooral door het niet meer helemaal waterdichte bankgeheim en daarvoor eeuwenlang doordat Zwitserland een belangrijke exporteur was van huursoldaten. ‘Geen geld, geen Zwitsers’, luidt het spreekwoord: wie betaalt, kan voor zich laten vechten. Voor de individuele huursoldaat kon dat overigens best anders liggen en kon ook plezier in een goed gevecht wel degelijk een rol spelen. Hooligans en Hells Angels waren er altijd al. Bovendien viel er eer te behalen en bouwden de officieren een aardig pensioen op.
Dit was al in de late middeleeuwen het geval en duurde voort totdat Zwitserland een neutrale buitenlandpolitiek ging voeren. Daar pasten geen Zwitserse burgers in vreemde staatsdienst bij. Het laatste restant van dit eeuwenlange krijgsbedrijf is de Zwitserse Garde in Vaticaanstad.
Suisses
In de zeventiende en de achttiende eeuw telde ook het Nederlandse (Staatse) leger steeds Zwitserse eenheden. In de achttiende eeuw waren dat vier regimenten, waaronder een regiment ‘Zwitserche Guardes’ en een ceremoniële eenheid van ‘Cent Suisses’. Na het aftreden van de laatste stadhouder in 1795 en de oprichting van de Bataafse Republiek werden de Zwitserse regimenten in Nederland ontbonden, maar toen in 1813 Willem I koning der Nederlanden werd, keerden ook de Zwitsers terug.
Als kersverse koning Willem I kon hij niet zonder een leger. Enerzijds kwam er Nationale Militie, bestaande uit dienstplichtige lotelingen en daarnaast een beroepsleger dat bestond uit vrijwilligers die deels opnieuw uit Zwitserland werden gehaald. Zo kwamen er negenduizend Zwitserse huurlingen naar Nederland, die werden ondergebracht in twee regimenten met de rangnummers 29 en 32. Dat laatste regiment vervulde vanaf 1815 functies als garderegiment en liep wachtdiensten bij het koninklijk paleis in Amsterdam. Nummer 29 werd ingezet in de Nederlandse frontiersteden. Een bezuinigingsmaatregel maakte hieraan in 1829 een eind. De Zwitserse regimenten werden toen ontbonden en de manschappen konden kiezen voor een plaats in het reguliere nationale of koloniale leger, of voor een vertrekpremie of een pensioen.
Opgeleid
Vooral de officieren onder deze huurlingen waren veelal goed opgeleide jongemannen uit gegoede families. Eén van hen was de in Bern geboren August von Bonstetten (1796-1879), die stamde uit een familie die daar al lange tijd bestuurlijke functies uitoefende. Hij was pas zeventien toen hij tekende om als onderofficier naar Nederland te gaan, maar had thuis een goede opleiding gekregen waarin hij ook zijn tekentalent had kunnen ontplooien. Dat zou hij ook als militair volop blijven doen. Von Bonstetten bracht het grootste deel van de periode 1815-1829 door in ’s-Hertogenbosch. In 1824 verhuisde hij naar het garnizoen in Antwerpen. Als officier kon hij in Den Bosch op kamers wonen en genoot hij een betrekkelijke vrijheid om rond te kijken. Ook kon hij af en toe uitstapjes maken buiten de stad.
Door een gelukkig toeval ontdekte Jac. Biemans, medewerker van het Bossche Stadsarchief, enkele jaren geleden dat tekeningen die Von Bonstetten in ’s-Hertogenbosch maakte, bewaard zijn gebleven. Een speurtocht die hem de halve wereld over voerde, bracht vele honderden pagina’s dagboekaantekeningen en tal van tekeningen – vaak ingekleurd met penseel – boven water die ons een blik gunnen op Den Bosch zoals we dat uit deze periode nog niet kenden. Meerdere keren tekende Von Bonstetten de Markt met levendige scènes van marktkraampjes, kermis, festiviteiten en volksvermaak als poppenkast of het zingen van verhalende liederen met een ‘smartlap’, een doek met afbeeldingen die de tekst van het lied ondersteunen.
Dagboeken
Het boek dat Biemans over Von Bonstetten maakte, bevat een flink selectie uit de Bossche tekeningen. Die laten een vaardige hand van tekenen zien en geven een mooi inkijkje in het dagelijks leven en het soldatenleven in ’s-Hertogenbosch in de periode 1815-1824. Daarnaast is een selectie opgenomen uit de dagboeken die Von Bonstetten in deze periode bijhield. Spannende lectuur is dat niet en de teksten zijn vaak erg kort. De officier hield keurig bij hoe laat hij opstond, en vaak ook hoe laat hij naar bed ging, wat hij at, welke tenues hij op een dag zoal droeg en met welke mensen hij contact had, maar dieper gaat het zelden. Wel wordt duidelijk dat het soldatenleven zoals altijd en overal bestond uit exerceren, af en toe een parade, wachtlopen en behoorlijk wat niksdoen. Die vrije uren vulde Von Bonstetten met studeren en tekenen en schilderen.
Het sociale leven van Von Bonstetten lijkt nogal beperkt te zijn geweest. Hij had contacten met collega-officieren die soms hartelijk en vriendschappelijk waren, maar vaak ook puur beroepsmatig en vol frictie. De stad beviel hem maar matig en met de Bossche bevolking lijkt hij vrij weinig van doen te hebben gehad. Al sloot hij wel vriendschap met één gezin waarin hij een oogje op de dochter had. Verder dan vriendschap kwam het ook met die dochter niet, maar de relatie met het gezin lijkt zeker warm te zijn geweest. Van ernstige heimwee geven de dagboeknotities geen blijk, hoewel duidelijk is dat Von Bonstetten zowel zijn Zwitserse familie als de bergen miste. Toen de Zwitserse regimenten in 1829 werden wegbezuinigd, koos hij dan ook voor een pensioen en keerde hij terug naar de Alpen.
Jac. Biemans, August von Bonstetten.
Een Zwitsers militair schetst ’s-Hertogenbosch 1815-1824.
Nijmegen: Vantilt 2016, 244 pp., 978-94-6004-245-4, hb., € 27,50
(t/m 29 mei, daarna € 29,50).
© Brabant Cultureel – april 2016