Schrijven is niet vrijblijvend, althans dat mag het van A.H.J. Dautzenberg niet zijn. Geen kunst om de kunst, geen literatuur om uitsluitend het feest van de schoonheid te vieren, geen roman om alleen het eigen ik uit te drukken; het werk van een geëngageerde schrijver doet ertoe.
door Camiel Hamans
Een auteur die naar meer streeft dan alleen het esthetische, het artistieke, die naar buiten durft te treden, die het debat aangaat, is een man of vrouw met moed. En is een schrijver naar Dautzenbergs hart. Hij zelf doet immers nauwelijks anders: hij daagt uit, hij kiest positie, hij slingert knuppels in het hoenderhok. Nu opnieuw.
Binnen de moderne Nederlandse literatuur is Dautzenberg een uitzondering. Want daarin worden lieden die de romantheorie kunstig naar hun hand kunnen zetten, die de lezer met ingenieuze constructies op het verkeerde been weten te zetten of die in staat zijn zo diep in de eigen ziel af te dalen dat het publiek vermoedt de duisternis van de hel binnen gevoerd te zijn, bekroond en geprezen. In andere landen en culturen wordt de maatschappelijk betrokken kunstenaar veel meer gewaardeerd. Daar draait het om schrijven dat verschil maakt. Vandaar dat Dautzenberg een poging onderneemt ook het Nederlandse literaire klimaat te veranderen en een pleidooi voert voor de geëngageerde schrijver. Voor een literatuur die niet alleen de kunst, maar vooral het leven en de maatschappij op de schop wil nemen. Vuur! Bezieling en betrokkenheid in de Nederlandstalige Letteren is deze pleitrede zeer tekenend en toepasselijk gedoopt.
Bloemlezing
Voor deze poging heeft Dautzenberg het middel van de bloemlezing gekozen, want er zijn wel degelijk betrokken Nederlandse literatoren geweest. Die zijn alleen door de recensenten vakkundig terzijde geschoven. Dautzenberg biedt in Vuur een staalkaart van Nederlandse geëngageerde schrijvers vanaf de 16e eeuw tot nu: vanaf Erasmus tot en met de hoogst actuele Auke Hulst, met zijn uit 2015 stammende boek Slaap zacht, Johnny Idaho, en Arnon Grunberg, die zich met zijn ‘aforistische stukjes Voetnoot op de voorpagina van de Volkskrant, een waardig opvolger van de humanist Erasmus betoont’.
Dautzenbergs keuze blijkt die van een belezen enthousiasteling. Niet alleen de bekende namen van Multatuli, Ter Braak, Du Perron, Theun de Vries, Louis Paul Boon, Gerard Reve, Anja Meulenbelt, Tom Lanoye en Theun de Winter figureren in deze omvangrijke bundel. Maar ook volstrekt vergeten schrijvers als J.J. Cremer met zijn toentertijd beroemde Fabriekskinderen (1863) dat mede geleid heeft tot het kinderwetje van Van Houten (1874), de jong gestorven Antwerpenaar Wim Neetens, die in de wereld van de genderstudies enige bekendheid heeft verworven door zijn samenwerking met Kristien Hemmerechts, en de ‘Limburgse Zola’ Herman Maas, die lang voor Coolen al de armoede en ellende van de Peel beschreef en tegens wiens boeken vanaf de preekstoel en in de Tweede Kamer met zoveel kracht werd gewaarschuwd dat Maas uit het onderwijs ontslagen werd. Zijn Het Goud van de Peel (1909) verdient niet alleen daarom een ereplaats in de Nederlandse tendensliteratuur.
Dautzenbergs selectie is indrukwekkend in omvang en volledigheid. Daarbij laat hij zich, zoals van hem verwacht mag worden, niet belemmeren door enig vooroordeel. Schrijvers met een linkse oriëntatie, zoals Jef Last en Theun de Vries staan hier zij aan zij met ‘foute’ auteurs als Robert van Genechten en Filip de Pillecijn. Terecht natuurlijk, want engagement is niet voorbehouden aan enige politieke kleur. De echt foute, en SS-Oostfronter George Kettmann jr. ontbreekt evenwel, wellicht omdat hij meer naam gemaakt heeft als dichter dan als romancier en Dautzenberg beperkt zich in deze bloemlezing tot proza.
Willem Arondéus
Hoe geëngageerd een kunstenaar als persoon ook is, het betekent niet automatisch dat alles wat hij doet of maakt ook in het teken staat van deze betrokkenheid. Dit blijkt eens te meer uit het fragment dat Dautzenberg gekozen heeft van Willem Arondéus. Groter contrast tussen leven en werk is nauwelijks voorstelbaar. Arondéus was een man van buitengewone moed, als verzetsstrijder en als vooroorlogs openlijk homoseksueel. Terecht dat er daarom straten naar hem vernoemd zijn en een belangrijke jaarlijkse, kritisch bedoelde openbare lezing. Hoe betrokken Arondéus ook was bij de emancipatie van homoseksuelen en in het verzet tegen het nazisme, in zijn beeldend noch in zijn literaire werk komt daar iets van naar voren.
Het fragment dat Dautzenberg kiest uit de biografie van de schilder Matthijs Maris, waarin Maris zich tijdens de Frans-Duitse oorlog aanmeldt als vrijwilliger voor de Franse Nationale Garde geeft een aardig beeld van de wat moeizame stijl van Arondéus, maar roept absoluut niet op tot enig verzet en lijkt ook weinig te passen in een bundel die zich tooit met de opzwepende titel Vuur. Overigens is de kenschetsing van Arondéus als succesvol beeldend kunstenaar, die Dautzenberg geeft in zijn introductie van dit fragment, eerder ‘wishful thinking’ dan realiteit, zoals ieder beseft die de biografie van Arondéus door Rudi van Dantzig gelezen heeft. Als kunstenaar is Arondéus grotendeels mislukt, als mens absoluut niet!
Ook een fijnzinnig schrijver als de slavist, vertaler en essayist Kees Verheul zal verbaasd zijn in deze bloemlezing te figureren. Zijn roman Een jongen met vier benen (1982) is een roman waarin een homo- en pedoseksuele thematiek aan de orde komt, maar die toch veeleer als een Bildungsroman gezien moet worden dan als een pleidooi. Voor wie Dautzenberg en zijn engagement kent is deze toe-eigening evenwel begrijpelijk.
Vrij Nederland
Dautzenberg introduceert voorafgaande aan de gekozen fragmenten zijn auteurs in een kort essay. Maar soms wel erg kort door de bocht. Zo schrijft hij dat Ed. de Nève in de Tweede wereldoorlog de verzetskrant Vrij Nederland leidde. Deze kwalificatie doet eerder denken aan de wijze waarop De Nève zijn eigen verleden mystificeerde dan aan de werkelijkheid. Feitelijk is De Nève in 1941 slechts heel kort betrokken geweest bij Vrij Nederland, als lid van de groep van Arie van Namen, die samen met de mensen rond Wim Speelman, waartoe de latere echte leider van VN, Henk van Randwijk, behoorde, na het oppakken van de oorspronkelijke stichters, het initiatief genomen hebben om het blad voort te zetten.
Of als het gaat om Cali-Nicta, een van de vele pseudoniemen van Herman Heijermans, die net als Piet Grijs in onze tijd grossierde in schuilnamen. Zijn bekendste, die van Samuel Falkland, noemt Dautzenberg echter niet, terwijl Heijermans onder die naam toch negentien dichtbedrukte delen Schetsen publiceerde. Dat Heijermans pas echt geëngageerd werd toen hij Op Hoop van Zegen (1900) schreef, lijkt voor wie zijn eerste toneelstuk Dora Kremer (1893) gelezen heeft, niet vol te houden. Dit drama waarin de ondergeschikte rol van de vrouw in het burgerlijk huwelijk werd bekritiseerd, lijkt in de verte op Nora van Ibsen en dat vindt elke toneelliefhebber toch een stuk met een tendens. Overigens, als Op Hoop van Zegen zo’n monument van engagement is, waarom dan ook niet het effect beschreven: de Schepenwet van 1909, waarmee geprobeerd werd de veiligheid aan boord te vergroten.
Dat Heijermans in zijn eentje zijn eigen blad De Jonge Gids volgeschreven zou hebben, zoals Dautzenberg meldt, is overdreven. Heijermans schreef er veel voor en onder talrijke schuilnamen, maar aan dit tijdschrift, waarin literatuur en politiek gecombineerd werden, werkten ook SDAP-kopstukken en schrijvers mee als Frank van der Goes, Van Kol, Ankersmit, Henri Polka, W.L. Brusse, Is. Querido en A. van Collem. Ook een anarchist als Domela Nieuwenhuis publiceerde erin. In 1897 verscheen in De Jonge Gids een geruchtmakende enquête over de wijze waarop veroordeelde socialisten in de gevangenis werden behandeld. Etc. etc.
Schulden
Dat Heijermans aan het eind van zijn leven door het uiteenvallen van zijn theatergezelschap failliet ging klopt ook niet helemaal. Heijermans ging gebukt onder schulden, zoals vrijwel alle toneelleiders in die tijd. Bij hem kwamen daar nog de schulden bij uit zijn succesvolle tijd in Berlijn, waarin hij toch een te grote staat had gevoerd. Maar een bankroet, dat net niet. Daarom schreef hij zich de blaren op zijn vingers. Zonder de druk van zijn schuldeisers zou Heijermans waarschijnlijk veel minder productief zijn geweest. Maar dit alles is slechts gezeur in de marge. Net zoals het feit dat een paar schrijvers, met name Leon de Winter, Anja Meulenbelt en Gerard Reve, zich niet hebben laten bloemlezen. Dautzenberg heeft, pesterig als hij kan zijn, wel de introductie op hun werk gepubliceerd met daarbij een korte beschrijving van de fragmenten die hij had willen opnemen, inclusief een enkel tekenend citaat.
In de inleiding tot deze bundel polemiseert Dautzenberg, terecht, met uitgever-schrijver Maarten Asscher die in zijn Kellendonklezing van vorig jaar juist een langs brak voor auteurs die zich buiten het straatrumoer hielden en die daarom een schrijver als Jef Last, onder meer oud-Spanjestrijder en antikoloniaal activist, maar ook voorvechter voor de acceptatie van andere dan recht-op-en neer heteroseksuele activiteiten en op latere leeftijd nog op afstand betrokken bij Provo, diskwalificeerde. Dautzenberg vraagt zich daarbij af waarom de Nederlandse schrijver en criticus zich zo fel afkeert van engagement. “Ik begin te denken dat de meeste schrijvers en recensenten niet opgewassen zijn tegen de boze buitenwereld. Dat is de reden dat zij het isolement opzoeken en zijn gaan schrijven, op afstand zijn gaan staan van de samenleving – het boek als weermiddel.” Of om het nog directer te zeggen: omdat ze bang zijn voor de werkelijkheid, scheppen ze hun eigen realiteit. Een interessante gedachte, die erom vraagt door serieuze literatuurwetenschappers op zijn houdbaarheid getoetst te worden. Dautzenberg verschaft met zijn nieuwste boek Vuur voldoende voorbeeldmateriaal en ammunitie.
A.H.J. Dautzenberg (red.), Vuur! Bezieling en Betrokkenheid in de Nederlandstalige letteren
Amsterdam Atlas Contact 2015
ISBN 978 90 254 4569 0, 376 pp. pb. € 24,99
©Brabant Cultureel – februari 2016