door Camiel Hamans
Windstreken verschuiven niet, behalve in Oost-Europa. Wat daar tot vijfentwintig jaar geleden zonder wenkbrauwfronsen Oost heette, is nu Centraal Europa. En het maakt verschil.
Natuurlijk de enorme landingsbanen waarmee het werkelijk bestaande socialisme steden gekliefd heeft, zijn niet verdwenen. De centra van plaatsen als Olomouc en Bratislava zijn door de sociaal realistische stedenplanners veranderd in Siamese tweelingwijken, kunstmatig gescheiden door verkeer dat voortraast over vervallen snelwegen die op hoge poten de stad binnen marcheren. Alsof de technici van het communisme moesten bewijzen dat zij even veel in hun constructieve macht hadden als hun Amerikaanse en Japanse collega’s.
Verdwenen zijn evenmin de onverwacht opduikende lege pleinen, waar vroeger een grote synagoge blijkt te hebben gestaan. Zo’n plein heeft nu echter opnieuw een nuttige functie. Als parkeerplaats: uitstalkast voor de 4wd’s van de nieuwe bezittende klasse. Geen keppeltjes en hoeden meer die zich op vrijdagavond richting plein spoeden, maar hooggehakte blondines die voortsnellen naast mannen in lange, donkere Italiaanse jassen. Op weg naar het eerste glas bubbels van het weekend.
Toch heeft het communisme van de zware industrie ook wat goeds gebracht. Begon aan het eind van de negentiende eeuw de autoproductie in het westen en bleef die daar decennialang geconcentreerd, vanaf de jaren zeventig werd een deel van de productie verplaatst naar streken, ver van het culturele centrum van het toenmalige Tsjecho-Slowakije, naar dat andere reservoir van arbeidskrachten, het oostelijke Bratislava. Dat dankt daar nu nog zijn welvaart aan. Rond de stad ligt een cirkel van assemblagefabrieken voor Duitse, Japanse, Franse en Koreaanse automobielen, waardoor Slowakije vanaf 2007 meer auto’s in elkaar gezet heeft per inwoner dan welk ander land ter wereld ook.
De overgang van Oost naar Centraal brengt een andere, oude naam in herinnering: Midden-Europa. Dat mag nu weer. Niet dat het, behalve verhalen, veel oplevert. Her en der zijn meertalige opschriften te lezen. Dat Bratislava tot 1919 Preßburg heette, of liever nog Pozsony wordt duidelijk als op een oude apotheek nog het opschrift in drie talen staat: het Duitse Apotheke, het Hongaarse Gyógyszertár en het Slowaakse Lekáreň. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was meer dan zestig procent van de inwoners van de Slowaakse hoofdstad Duitstalig, een kleine vijf en twintig procent sprak Hongaars en van de rest had de meerderheid Slowaaks als moedertaal. In totaal slechts een goede dertien procent.
Net na de Eerste Wereldoorlog en het Trianon Verdrag, waarbij Hongarije werd teruggebracht tot een romp en Bratislava deel ging uitmaken van het nieuwe Tsjechoslowakije, woonden er nog een dikke veertig procent Hongaren in de stad, bijna evenveel als het aantal Duitsers. Die aansluiting bij het nieuwe land viel daarom niet bij iedereen in goede aarde. Met geweld hebben tegenstanders geprobeerd inlijving bij de nieuwe Slavische republiek te voorkomen. Tijdens de laatste eeuw van de K.u.K monarchie was Hongaars de officiële taal in dit deel van het rijk. De keizer was hier koning, van Hongarije. En Pozsony is eeuwenlang de hoofdstad van dat koninkrijk geweest.
Haydn, Mozart en Beethoven concerteerden in Preßburg. De stad was en is immers slechts een Katzensprung van Wenen verwijderd. Er is nog steeds een perfecte uurverbinding per gele Oostenrijkse postbus tussen beide plaatsen. Toch werd Pozsony geen Oostenrijkse stad. Het bleef een stad van minderheden. De eerste Hongaarse krant verscheen hier, net als het eerste Slowaakse dagblad. Servische ballingen zochten er een toevlucht en Duitstalige joden vestigden er, net als hun Jiddischsprekende geloofsgenoten, synagogen, drukkerijen en scholen. 70.000 Slowaakse joden hebben de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. Nu wonen er in het hele land nog een 3000 en Bratislava kent een kleine, verouderende gemeente van zo’n 600 zielen. Voor 1939 waren dit er een dikke 15.000.
Het is niet alleen Preßburg, Pozsony, Bratislava waar sporen van een multicultureel verleden te vinden zijn. Zij het met enige moeite. Het Moravische Olomouc, Olmütz in het Duits, bijvoorbeeld is aanzienlijk trotser op zijn huidige faam als studentenstad dan op zijn vroegere internationale gemêleerdheid. Toch treft een geoefend oog veel sporen van een Duitstalige historie. De wapenschilden van de aartsbisschoppen en kanunniken uit de huizen Liechtenstein, Habsburg-Lotharingen, von Sales Bauer, von Brabant, von Bohemen, von Dietrichstein, Plateis von Plattenstein enzovoorts sieren de poorten boven hun voormalige woonsteden. De geschiedenisboeken verhalen hoe het Oostenrijkse keizerlijke hof in 1828 zijn toevlucht zocht bij de aartsbisschop van Olmütz tegen het geweld van de in opstand gekomen Weense onderdanen. In 1910 was de moedertaal van driekwart van de bevolking Duits. En tien procent van deze Duitstaligen was joods. Toch was deze suprematie de bovenliggende groep nog niet voldoende.
Toen de Tsjechen aan het eind van de negentiende eeuw eindelijk voldoende moed en middelen hadden verzameld om een eigen gymnasium in Olomouc te stichten, kochten rijke Duitssprekenden het perceel recht tegenover de nieuwe bouwplaats en lieten daar een pand verrijzen dat zo hoog was dat de lokalen van het nieuwe gymnasium nooit daglicht zouden ontvangen. Ze kregen helaas de kous op de kop. Kaiser Franz Joseph, die er zich op liet voorstaan vorst te zijn voor al zijn onderdanen, welke taal zij ook spraken, werd uitgenodigd om dit eerste Tsjechische gymnasium te openen, hetgeen hij deed. Bij het verlaten van het pand, struikelde de oude man evenwel over de nauwelijks zichtbare drempel. Hij ontstak in woede toen hem verteld werd waarom het zo donker was in het gebouw, regelde een nieuw stuk grond op een nabijgelegen, prestigieuze plek en hielp het bestuur met het aldaar bouwen van een adequaat en nog steeds bestaand schoolgebouw.
De Beneš-decreten van 1946 hebben een eind gemaakt aan de officiële aanwezigheid van het Duits en van Duitsers in dit deel van Europa. Zij waren collectief schuldig en werden na een periode van dwangarbeid het land uitgegooid, behalve die paar die konden bewijzen dat ze altijd aan de goede kant hadden gestaan en actief antifascistisch verzet gepleegd hadden. Zelfs die paar Duitstalige joden die het nazisme overleefd hadden, werden aanvankelijk door de maatregelen getroffen.
Toch is het Duits niet weg uit Midden-Europa. Elk marktplein staat nu vol met kraampjes en stalletjes. Vol kruidige Glühwein, zoete bollen, kerstballen, Jägermeister, wintermutsen, kristallen dierfiguurtjes, ambachtelijk houtsnijwerk, kunstsneeuw en reusachtige dennen. Uit de luidsprekers klinken Stille Nacht en I am dreaming of a White Christmas.
De voertaal is Tsjechisch of Slowaaks, al naar gelang de markt zich aan deze of gene zijde van de grens bevindt. Maar de sfeer is die van Weihnachten en alle bezoekers gedragen zich of dat feest een eigen Slavische uitvinding is. Welkom in Centraal Europa.
Camiel Hamans (Herten bijRoermond 1948). Neerlandicus-taalkundige, journalist en politiek adviseur. Was als historisch taalkundige verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden, werkte als chef cultuur voor de KRO-Radio, was adjunct-hoofdredacteur van Dagblad De Stem in Breda, hoofdredacteur van Brabant Cultureel en directeur van de Anne Vondeling Stichting (te Brussel en Straatsburg). Momenteel is hij als hoogleraar Nederlandse taalkunde verbonden aan de Adam Mickiewicz Universiteit te Poznań, Polen.
© Brabant Cultureel – december 2015