Architect Jan de Jong had een vooruitziende blik toen hij voorspelde dat de aula die hij ontwierp voor de begraafplaats Duynhaeghe bij Drunen zou kunnen eindigen als opbergruimte. Dat is jammer, want het gaat om een bijzonder ontwerp dat vraagt om een andere en betere bestemming. En om wat meer respect.
door Frank Klerks / Mea Culpa
Aan de Akkerstraat in Drunen bevindt zich vlakbij de milieustraat van de gemeente Heusden begraafplaats Duynhaeghe. Deze ruimtelijke en open begraafplaats – er is ruimte voor bijna drieduizend graven – werd in 1974 in gebruik genomen. Wat aanvankelijk niet meer dan een soort ‘schuilplaats’ had moeten worden, groeide in 1984 uit tot een heuse aula, ontworpen door Jan de Jong, architect van de Bossche School.
Volgens een artikel uit het Brabants Dagblad was het College van Burgemeester en Wethouders destijds van mening dat ‘je beter een flinke investering kunt doen voor een gebouw waarvan echt gebruik gemaakt wordt, dan iets weg te zetten dat nutteloos blijkt’.
Traditionalistisch
De Bossche School is een traditionalistische stroming in de Nederlandse architectuur. Deze dankt haar naam aan een driejarige cursus ‘kerkelijke architectuur’ die tussen 1946 en 1973 in het Kruithuis in ’s-Hertogenbosch werd gegeven. Jan de Jong volgde deze cursus van 1953 tot 1956. De theorieën die bij deze cursus werden gedoceerd waren afkomstig van Benedictijner monnik en architect Dom Hans van der Laan.
De architectuur van de Bossche School kenmerkt zich door de sobere vormgeving van de gebouwen en grijpt terug op vroegchristelijke en vroeg romaanse kerken in Italië, maar is met name gebaseerd op de verhoudingenleer die door Dom Hans van der Laan werd ontdekt en uitgewerkt. In 1928 omschreef hij deze ontdekking voor het eerst als ‘het plastisch getal’.
Gulden Snede
Je zou de Bossche School ook wel kunnen omschrijven als de twintigste-eeuwse versie van de renaissance, in die zin dat beide stromingen teruggrijpen op architectuur uit de klassieke oudheid, maar ook omdat beide stromingen zich baseren op een verhoudingenleer. In de renaissance werden de verhoudingen van het menselijk lichaam als goddelijk gezien en later werd de door Euclides beschreven Gulden Snede herontdekt door Luca Pacioli, die Euclides’ boek Geometria vertaalde in 1509. Euclides geldt als de ‘vader van de meetkunde’. Hij leefde rond 300 voor Christus en was werkzaam in de bibliotheek van Alexandrië. In 1509 schreef Luca Pacioli, een Franciscaner broeder, ook het werk De divina proportione over de Gulden Snede.
De Gulden Snede, ofwel Goddelijke Verhouding (in de omschrijving van Luca Pacioli), is een verhoudingsgetal, ook wel aangeduid met de Griekse letter ϕ (phi). Het is de verhouding tussen twee lijnstukken waarbij de verhouding tussen het korte en het lange lijnstuk dezelfde is als de verhouding tussen het lange lijnstuk en beide lijnstukken opgeteld. In onderstaande figuur is de verhouding b : a dus gelijk aan de verhouding a : (b + a). Het getal ϕ is een wiskundige constante (net zoals bijvoorbeeld het getal π (pi), waarbij het aantal decimalen achter de komma oneindig is). Bij benadering is ϕ gelijk aan 1,61803.
Luca Pacioli definieerde in De divina proportione vijf aspecten van God die terug te vinden waren in dit verhoudingsgetal. Het is, net als God, in de eerste plaats uniek. Bovendien is het getal duidelijk een drie-eenheid, is het, net als God, niet te definiëren en onveranderlijk. Pacioli vergelijkt het vijfde aspect met het vijfde element dat door de Griekse filosoof Plato wordt beschreven in de dialoog ‘Timaeus’ en dat naast de vier elementen aarde, vuur, lucht en water bestaat en ether genoemd wordt. Ether staat voor het hemelse, het is een immaterieel element.
Aangezien de renaissance in essentie een poging was de klassieke oudheid te verenigen met het Christelijke geloof, werd de Gulden Snede een belangrijk verhoudingsgetal. De Gulden Snede bleef overigens binnen de architectuur – en in de kunst in het algemeen – altijd een belangrijke rol spelen.
Het plastisch getal zou je kunnen omschrijven als ‘de Gulden Snede in 3D’. Bij de Gulden Snede-verhouding blijft de toepassing beperkt tot het platte vlak, tot twee dimensies. Wat Dom Hans van der Laan heeft gedaan is in wezen de Gulden Snede definiëren voor een driedimensionaal object, waarbij lengte, breedte én hoogte een rol spelen.
Als je het mij vraagt kan het plastisch getal daardoor binnen de architectuur veel meer van waarde kan zijn dan de Gulden Snede verhouding ooit elders geweest is. In onderstaand figuur is de verhouding L : B dan gelijk aan de verhouding H : L, wat weer gelijk staat aan de verhouding (B + L) : H. Dit gaat alleen op voor de verhouding van het plastisch getal, wat met de Griekse letter ψ (psi) of ρ (rho) wordt aangeduid en bij benadering 1,32471 is (net als bij ϕ en π gaat het hier dus om een wiskundige constante met oneindig veel decimalen achter de komma).
Pompeï
Voor de aula op de Drunense begraafplaats Duynhaeghe heeft architect Jan de Jong niet teruggegrepen op een vroegchristelijke of romaanse kerkarchitectuur, maar hij koos voor het atrium van een opgegraven Romeinse woning in het Italiaanse Pompeï.
Waarom de architect deze keuze heeft gemaakt is mij niet duidelijk geworden, maar dat maakt de woning met de tot de verbeelding sprekende naam ‘Casa delle nozze d’Argento’ (Huis van de zilveren bruiloft) op het eerste gezicht niet minder interessant. Bij een dergelijke titel verwachtte ik een verhaal uit de oudheid, compleet met versteende mensen die overvallen waren door het giftige gassen en de asregen die de Vesuvius in 79 na Christus uitstootte, maar dit bleek onterecht.
De zilveren bruiloft in kwestie bleek die van de Italiaanse koning Umberto I te zijn, die in 1893 zijn huwelijk met zijn volle nicht Margaretha van Savoye na vijf en twintig jaar zilverkleurig zag worden, en dit ongetwijfeld groots vierde. In datzelfde jaar werd deze woning in regio V, blok 2 van het historische Pompeï opgegraven. Vandaar de naam. Dat viel me tegen.
Nutteloos
In een raadsvergadering heeft Jan de Jong destijds in Drunen zijn plannen voor de aula aan de gemeenteraad gepresenteerd. Hij waarschuwde toen al, naar aanleiding van een eerder gebouwde soortgelijke aula op een begraafplaats in Oss, dat het raadzaam was om goed na te denken over de wijze waarop het gebouw gebruikt moest gaan worden. Dit was in Oss namelijk nagelaten, waardoor het gebouw onvoldoende gebruikt werd. Hij zei daarover: ‘Ik heb begrepen dat het zelfs als een soort opslag- of bergruimte dient.’ Burgemeester Stieger wilde daarom het gebruik van de Aula verplicht stellen, en ‘niet van de toevalligheid van de begrafenisondernemer laten afhangen.’
De plaatselijke horeca zag dit echter als een bedreiging, waardoor de gebouwde aula alsnog in onbruik raakte en het doemscenario van Jan de Jong werkelijkheid werd. En momenteel wordt de aula inderdaad als opslagruimte voor de begraafplaats gebruikt. Er gaan zelfs al stemmen op om de aula dan maar te slopen, omdat de kosten voor het onderhoud ervan te hoog worden gevonden.
Multifunctioneel
In een artikel uit het Thematijdschrift begraven (no. 3, najaar 2012) met de titel ‘Begraafplaatsen worden steeds multifunctioneler’, worden verschillende ontwikkelingen belicht met betrekking tot het gebruik van begraafplaatsen. Er zijn allerlei voorbeelden van functies die op het eerste gezicht niet direct op een begraafplaats thuis lijken te horen. Zo zijn er begraafplaatsen waar fietspaden doorheen worden aangelegd, bestaan er aula’s op begraafplaatsen die dienst doen als koffiehuis of theehuis, worden er in toenemende mate rondleidingen op begraafplaatsen georganiseerd en zelfs het theater heeft zijn weg naar de begraafplaats gevonden.
In 2007 vond de voorstelling ‘Delicate exemplaren’ van theatergroep ‘Blood for Roses’ plaats op de Noorderbegraafplaats in Amsterdam, waarover men naar verluid zeer tevreden was. Ook zijn er begraafplaatsen die worden gebruikt voor lezingen en cursussen, of zelfs voor kunst. In 2012 vond op begraafplaats ‘De Nieuwe Ooster’ in Amsterdam een kunsttentoonstelling plaats. Waarom zou de aula dan niet als atelier kunnen dienen voor kunstenaars?
Er zijn dus mogelijkheden genoeg om dit bijzondere aulagebouw van Jan de Jong alsnog van één of meerdere functies te voorzien, zodat de kosten van het onderhoud voldoende kunnen worden gedrukt. De Nederlandse vinding van het plastisch getal is iets waar we best trots op mogen zijn, en voor elk gebouw dat door de architecten van de Bossche School neergezet is, kunnen we zeggen dat het een monument is ter herinnering aan deze bijzondere vinding.
De dood speelt binnen het vakgebied van de architect en de stedenbouwer al sinds mensenheugenis een belangrijke rol. Enkele van de vroegste en meest monumentale bouwwerken uit de geschiedenis zijn opgericht als grafmonument. Bouwwerken als de piramide van Cheops kent onze provincie natuurlijk niet, maar dat wil niet zeggen dat er bij ons geen interessante grafmonumenten of begraafplaatsen te vinden zijn. In deze reeks zijn we aanbeland in het gehucht Doeveren, dat over een klein begraafplaatsje beschikt. Heeft uw dorp of stad ook een bijzondere begraafplaats? Geeft u dit dan door via de website.
Voor meer informatie over de Bossche School zie ook het artikel van Muriel Boll over ‘Théodore Strawinsky en de Bossche School’:
http://www.cubra.nl
© Brabant Cultureel – december 2015