Dat op het platteland de tijd stil staat, is een aardig cliché, maar niet meer dan dat. De wereld van de boer is altijd een dynamische wereld geweest met niet alleen veel zwaar werk, maar ook voortdurende aanpassingen aan de eisen van de tijd. En het uiterlijk van het platteland veranderde mee. Twee nieuwe boeken illustreren dat.
door Lauran Toorians
Nog geen halve eeuw geleden werd vrij algemeen geloofd dat de geschiedenis van het platteland er een is van lange lijnen en trage veranderingen. Wie naar het landschap keek van voor de opkomst van de industrie – bijvoorbeeld op oude kaarten of in het kadaster – keek zo naar het middeleeuwse landschap, was de gedachte. Het is ook precies dat geloof dat leidde tot de overmoed om de vele driehoekige dorpspleintjes op de Noord-Brabantse zandgronden ‘Frankisch’ te noemen. Die pleintjes en de dorpen daaromheen zouden hun oorsprong hebben in de zevende en de achtste eeuw.
De naam ‘Frankische driehoek’ leeft voort als een onuitroeibaar relict van deze veronderstelling, maar wie het landschapsonderzoek een beetje serieus neemt, weet ondertussen beter. Ook voor de opkomst van de industrie met zijn uitdijende steden (arbeiderswijken), wegen, spoorlijnen en kanalen was het platteland verre van statisch. Politieke en economische veranderingen leidden tot nieuwe handelsstromen en de op- en neergang van plaatsen en ook allerlei andere factoren beïnvloedden de mogelijkheden en dus de manieren waarop het landschap werd gebruikt en bewoond. Denk aan hele grote zoals het ontstaan van de Biesbosch – die een heel landschap wegvaagde – tot kleinere als het inklinken van de bodem door verdroging, en de opkomst van nieuwe gewassen of vormen van nijverheid.
Geconfisqueerd
Met al die veranderingen deed ook de boerderij mee. De langgevelboerderij – tot voor kort zo kenmerkend voor de zandgronden dat hij er een symbool van werd – kreeg zijn ‘definitieve’ vorm pas rond 1900 en kent een lange ontwikkeling. Eigenlijk volstaat het om op een schilderij of tekening uit de zestiende of zeventiende eeuw te kijken om te zien dat zowel het platteland als het dorp en de boerderij er toen heel anders uitzag dan nu. Toch duurde het lang voordat het besef doordrong dat die beelden geen pure kunstenaarsfantasie laten zien en er wel degelijk sprake is geweest van grote veranderingen.
De historicus en historisch geograaf Karel Leenders houdt zich al vele jaren bezig met historische ontwikkelingen in (voornamelijk) Noord-Brabant en ontdekte in de archieven van de Raad van State (Nationaal Archief, Den Haag) een formidabele bron die het mogelijk maakte deze ontwikkeling aan de hand van concrete boerderijen in beeld te brengen.
Met de Vrede van Münster die in 1648 een einde bracht aan de Tachtigjarige Oorlog werden in de Staatse gebieden, en dus ook in de meierij van ’s-Hertogenbosch, alle kerkelijke bezittingen geconfisqueerd. Die kwamen onder toezicht van de Raad van State die er geld voor wilde zien en deze goederen te koop zette. Het ging voornamelijk om pachtboerderijen en molens met de daarbij horende gronden. Omdat het veelal om grotere hoeven ging en de oorlog niet bepaald rijkdom had gebracht, liep die verkoop niet erg hard. In 1662 werden een ingenieur en een notaris op pad gestuurd om alle nog in Staats bezit zijnde goederen te inventariseren. Het verslag of ‘verbaal’ van deze rondgang door de meierij bleek bewaard te zijn gebleven. Leenders transcribeerde het en maakte een analyse.
Maar dat is niet alles. Het Verbaal is zo gedetailleerd dat het vraagt om een toetsing in het heden en ook die kon Leenders met hulp van enkele medewerkers ‘in het veld’ uitvoeren. Zo konden de boerderijen, huizen, een enkele pastorie en enkele wind- en watermolens door de tijd vanaf 1662 worden gevolgd, soms tot nu toe.
Opsplitsen
Een fascinerende constatering die uit dit onderzoek volgde, is dat die grote hoeven in 1662 veelal bestonden uit een complex van gebouwen en landerijen. Een ‘boerderij’ was eigenlijk nooit één gebouw. Te denken valt aan een woonhuis, soms met aangebouwde stal, een schaapstal, schuren voor karren en werktuigen, een bakhuis, een of meerdere hooibergen en andere opslagruimtes en een waterput. En dat alles gepaard met heggen, greppels, een boomgaard, moestuin en dergelijke meer.
Om de verkoop van dergelijke grote hoeven gemakkelijker te maken, besloot de Raad van State in een aantal gevallen tot opsplitsen. Omdat daarbij ook de gebouwen werden verdeeld, betekende dit dat één koper het woonhuis kreeg en de andere(n) een schuur of stal moesten aanpassen (verbouwen) om ook die bewoonbaar te maken. Zo veranderde een gebouwencomplex dat eerst één boerenhoeve was geweest als vanzelf in een gehuchtje met meerdere boerderijen die op een kluitje bij elkaar liggen. Deze genoodzaakte aanpassing van de gebouwen vormde tevens een eerste stap op weg naar de langgevelboerderij met alle functies op een rijtje onder één dak.
Een mooi en nog steeds goed herkenbaar voorbeeld van deze stap van hoeve naar gehucht is Giersbergen, onder Drunen. Dit bleef buiten de Raad van State omdat het klooster in de buurt van Brussel dit bezit al verkocht toen de kloosterzusters de Reformatie zagen aankomen. De oorspronkelijke ontginningshoeve die vanuit het verafgelegen klooster werd uitgebaat, was toen al omgezet in twee pachtboerderijen die afzonderlijk werden verkocht. In de loop van de tijd kwamen er nog enkele boerderijen en woonhuizen bij, maar de structuur van het gehucht is nauwelijks veranderd. De functies van de gebouwen des te meer.
Dit gebeurde ook elders. Steeds op maat naar de lokale omstandigheden, maar ook in patronen die door grotere economische ontwikkelingen werden bepaald. Zo verdwenen lemen muren en strooien daken doordat bakstenen en dakpannen betaalbaar werden, heggen met de komst van het prikkeldraad (en de ruilverkaveling), bakhuizen omdat ook de boerderijbewoner naar de bakker ging en waterputten doordat er waterleiding kwam (en hygiëne).
Hakhout
Het verbaal uit 1662 bevat ook gedetailleerde informatie over de heggen en bomen op de te verkopen gronden. In pachtcontracten werd steeds nauwkeurig omschreven hoe daarmee moest worden omgesprongen en op basis van deze informatie valt veel te zeggen over de veranderende stoffering van het landschap. Echt bos van enige omvang was al sinds de middeleeuwen niet meer in Nederland aanwezig en bomen waren daarmee erg waardevol, alleen al als bouwmateriaal. Maar ook allerlei gebruiksvoorwerpen en stelen van gereedschappen waren van hout. Hakhout speelde een grote rol op het platteland, als perceelscheiding in houtsingels, als brandhout, vlechthout voor wanden en andere afscheidingen, voor latten in een dakconstructie en dergelijke meer. Als brandhout werd het ook verkocht.
Karel Leenders schreef over zijn bevindingen aan de hand van het verbaal uit 1662 een fraai boek dat voor iedere geïnteresseerde in de regionale geschiedenis verplichte kost zou moeten zijn. Aan de hand van concrete plekken en gebouwen laat hij namelijk goed zien hoe gelaagd en dynamisch onze omgeving is, niet alleen nu, maar al eeuwenlang. En dat laat dan meteen weer zien hoe zinloos het is om te proberen het huidige platteland in te richten naar een ideaalbeeld van hoe het ‘ooit is geweest’. Dat ‘ooit’ is immers volstrekt willekeurig, het heeft domweg nooit stil gestaan.
Jaarringen
Eén van de boerderijen die in het boek van Leenders figureren is de voormalige Armenhoef bij Best, ook bekend als ’t Goed te Arle naar het gehucht waar de boerderij bij ligt. Tot 1648 was dit een grote hoeve waarvan de pachtopbrengst ten goede kwam aan de armen, vandaar de naam Armenhoef. Over deze boerderij verscheen vrijwel gelijktijdig een afzonderlijk boek. Bij onderzoek is namelijk gebleken dat het hier gaat om de oudste boerderij van Nederland en wellicht van West-Europa.
Het gebint, de houten draagconstructie, van het oudste deel van deze boerderij is gedateerd en bleek tot ieders verbazing te zijn opgetrokken in of rond 1263. Een dergelijke datering komt tot stand door het tellen van jaarringen in het bouwhout. Door overlappende reeksen van jaarringen is het tegenwoordig mogelijk ver in de tijd terug te gaan, en met wat geluk is het mogelijk om op het jaar nauwkeurig de kapdatum van het gebruikte hout vast te stellen. Van de boerderij bij Best – het oudste deel diende al geruime tijd als stal – staat met redelijke zekerheid vast dat het hier niet om een verplaatst of hergebruikt gebint gaat, zodat niet alleen de balken zo oud zijn, maar ook de heel constructie op deze plaats.
Nadat was vastgesteld hoe bijzonder deze boerderij is, werd een team van specialisten samengesteld die elk vanuit hun eigen achtergrond nader onderzoek deden en de resultaten daarvan zijn nu dus samengebracht in een boek. Daarin gaat het achtereenvolgens om de plaats van deze ene boerderij in de bredere traditie van regionale boerderijbouw, historisch onderzoek naar de boerderij en haar bewoners, archeologie, bouwhistorie en een verslag van de restauratie waarvoor Rijk, Provincie en gemeente diep in de buidel hebben getast.
Het boek over de Bestse boerderij is fraai geïllustreerd en is inhoudelijk het resultaat van de samenwerking tussen wetenschappers en gedreven amateurs. Die samenwerking verliep naar verluidt niet zonder slag of stoot, maar het is mooi en belangrijk dat het tastbare resultaat uiteindelijk op tafel ligt. Het is gewoon jammer dat onderzoek als dit uitsluitend nog mogelijk lijkt bij absolute toppers als ‘de oudste van West-Europa’ en overheden in andere gevallen niet thuis geven.
Of de familie Scheepers er ook zo over denkt, is weer een andere vraag. Voor hen begon het hele verhaal met de aanvraag voor een sloopvergunning voor die oude en onwerkbare stal. De sloopvergunning kwam er niet, wel veel vreemd volk op het erf en in huis en uiteindelijk wel een prachtig gerestaureerd rijksmonument, maar ook een hele zorg voor de toekomst. De gerestaureerde schuur is uitsluitend op Open Monumentendag te bezoeken.
Poeren
Extra bijzonder is dat gelijktijdig met de vaststelling van de hoge ouderdom van deze boerderij op amper een kilometer afstand archeologisch onderzoek werd verricht. Daar vonden archeologen sporen van boerderijen uit ongeveer dezelfde periode en het komt maar zelden voor dat een archeoloog na een korte wandeling ook in oog kan staan met hetgeen hij in andere gevallen alleen aan de hand van wat verkleuringen in de grond moet reconstrueren.
De vondsten dateren ook uit een scharnierpunt in de geschiedenis van de boerderijbouw en ook dat maakt Best nu bijzonder. Vanaf de introductie van de landbouw tot ongeveer halverwege de dertiende eeuw – ruwweg zo’n 4000 à 4500 jaar lang – werden huizen (iedereen was boer) gebouwd door de dragende palen van de constructie in te graven in de grond. Het zijn die kuilen en resten van verrotte palen die archeologen laten zien hoe de plattegrond van zo’n gebouw er heeft uitgezien.
Rond het midden van de dertiende eeuw kwam ook op het platteland baksteen in beperkte mate beschikbaar en begon men de dragende constructie van een gebouw op bakstenen poeren te zetten. Dat maakte het geheel uiteraard veel minder gevoelig voor vocht en dus duurzamer, maar doordat die poeren nauwelijks werden ingegraven, zijn boerderijen vanaf deze periode voor archeologen ‘onzichtbaar’. De opgravingen in Best in combinatie met de vastgestelde ouderdom van de Armenhoef maakt precies deze overgang zichtbaar en tastbaar. En laat in dit geval meteen zien dat die bakstenen poeren een flink stukje hoger kunnen zijn dan vaak werd vermoed.
Wat dit onderzoek ook leert is dat monumentencommissies die uitsluitend kijken naar metselverbanden en vensterverdelingen de essentiële waarde van een oude boerderij missen. Ook achter nieuw metselwerk kan een eeuwenoud bouwwerk schuilgaan.
K.A.H.W. Leenders, De dynamische hoeve. Veranderingen in boederijgebouwen en hun omgeving in de Meierij van ’s-Hertogenbosch 1662-2015. Woudrichem: Pictures Publishers 2015, 147 pp., ISBN 978-90-73187-88-7, hb., € 22,50.
Het Verbaal uit 1662:
www.henkbeijersarchiefcollectie.nl
Paul Maas, Harrie van Vroenhoven & Jan Timmers (red.), ’t Goet te Arle. De Aarlese Hoeve, de Armenhoef, de Amelrijck Booth Hoeve, meer dan zeven eeuwen een boerderij. Woudrichem: Pictures Publishers 2015, 182 pp., ISBN 978-90-73187-92-4, hb., € 29,50.
© Brabant Cultureel – december 2015